11 februari 2024
Het is bijna vastentijd, de gunstige tijd om de relatie met God en met elkaar te zuiveren. Benedictus spoort ons aan in RB 49. Eigenlijk, stelt hij, moet het leven van de monnik altijd zijn zoals in de veertigdagentijd. Maar ja, dat is voor de meeste monniken een onhaalbaar ideaal. Laten we dan tenminste in deze veertig dagen leven zoals het zou moeten.
Daar zijn we nu. Het kan zijn dat we vol vertrouwen en met goede moed deze kans tot bekering aangrijpen. Maar het kan ook zijn dat we minder enthousiast de vastentijd tegemoet gaan. We denken na over vastenpuntjes, maar misschien zien we al voor ons hoe we aan het eind van de vastentijd weer zullen moeten constateren dat het zelfs niet gelukt is in een korte periode van veertig dagen om ons eraan te houden. We kijken naar al onze nalatigheden die we in deze dagen mogen uitwissen, en we worden lichtelijk wanhopig omdat we niet weten waar te beginnen.
Net op dit moment klinken Jezus’ woorden tot de melaatse: ‘Ik wil, word rein.’ Alsof Hij ons eraan herinneren wil dat de vastentijd niet een project is dat wij moeten voltooien. Het is niet een examen dat we voor Hem moeten afleggen, een inspanning die we moeten doen om bij Hem te mogen komen. Hij is al lang bij ons en zijn verlangen is in ons aan het werk als we zo goed en zo kwaad als het gaat werken aan onze bekering. De relatie met God en met elkaar zuiveren is niet iets dat we alleen moeten doen.
Jezus raakt de melaatse aan en zegt: ‘Ik wil, word rein.’ Hij blijft niet op een afstand. Dat had Hij gerust kunnen doen. De knecht van de honderdman, het dochtertje van de Syrofenicische vrouw … die heeft hij allemaal op afstand genezen. Maar juist deze melaatse raakt Hij aan, nog voordat Hij iets zegt. Hij wordt zelf onrein met de man die hem om genezing smeekt, in een diepe solidariteit. En dan pas volgen de woorden: ‘word rein’, waarop de melaatsheid verdwijnt. De melaatse kan vrij verder gaan. Hij hoeft niet meer buiten de gemeenschap te blijven, hij mag weer overal komen. Maar Jezus kan na deze genezing niet meer openlijk in de stad komen en verblijft buiten op eenzame plaatsen, daar waar de melaatse zich moest ophouden.
De vastentijd heeft wel iets van een grote voorjaarsschoonmaak, nu niet van het huis maar van ons monastieke leven. En met die beelden van reinigen en zuiveren klopt dat ook wel. Maar wie is Jezus bij deze grote schoonmaak? Is Hij de Gast die we aan het eind met Pasen in ons propere huis mogen ontvangen? Nee, zegt het verhaal van deze zondag. Hij is Degene die in een werkschort en met emmer en dweil in ons huis met ons aan het werk is. Hij wordt er smerig van, maar Hij heeft er plezier in om alles op orde te brengen. Met dat beeld voor ogen kan ieder uit eigen beweging en met de vreugde van de Heilige Geest aan God iets aanbieden dat boven de maat van zijn verplichting uitgaat. Samen de poets doen heeft iets inspirerends. In vertrouwen op de Heer die niet terugschrikt voor de rommel in ons huis, maar die ons aanraakt en dichtbij ons knielt om de vloer te boenen, kunnen we met vreugde ons naar Hem toekeren.
Laten we in de komende vastentijd niet vergeten dat Hij verlangt naar onze genezing en naast ons staat en ons aanraakt nog voor wij genezen zijn.