6e zondag C, 16 februari 2025
Wel de zaligsprekingen, maar geen bergrede bij Lucas. In het evangelie van Matteüs gaat Jezus eerst de berg op en daar boven geeft hij onderwijs aan zijn leerlingen: de lange bergrede die begint met de zaligsprekingen. Zoals Mozes ook op de berg de geboden ten leven van God heeft ontvangen.
Maar in het evangelie van Lucas komt Jezus juist naar beneden. Hij heeft de nacht doorgebracht in gebed in het gebergte, en nu daalt hij af met zijn leerlingen naar de vlakte. En daar, in het laagland, spreekt hij de menigte van zijn leerlingen toe. Beginnend met de zaligsprekingen. Maar het lijkt of het landschap ook de zaligsprekingen kleurt. Hoog in de bergen, waar je ver bent van het aardse gewoel en waar menselijke drukte klein en onbelangrijk wordt, klinken ze meer vergeestelijkt. “Zalig de armen van geest”, zegt Matteüs. Het gaat meer om een innerlijke houding dan om de materiële omstandigheden.
Bij Lucas klinkt het directer en dichter bij de grond, zou je kunnen zeggen. “Zalig gij die arm zijt!” Niet arm van geest, maar gewoon “arm”, met de honger in je lijf en de machteloze positie in de maatschappij die daarbij hoort.
Maar misschien liggen die twee toch wel dicht bij elkaar. In het hele oude testament heeft God al een voorkeur voor de arme, en de arme heeft geen andere helper dan God. Heel zijn vertrouwen is op God. Het woord dat in het Hebreeuws voor ‘armen’ gebruikt wordt is ook meer dan alleen ‘gebrek aan geld’. De anawiem zijn degenen die neergebogen worden, die ondergeschikt zijn, die de laagste plaats moeten innemen. Maar zo gaat het woord ook betekenen: de nederigen, de ootmoedigen. En het zijn de ootmoedigen die het aardrijk zullen beërven, tegenover degenen die hun weg voorspoedig maken. Armoede en afhankelijkheid van God, vertrouwen op Hem, staan tegenover rijkdom en het idee het zelf wel te kunnen en God niet nodig te hebben.
“Zalig gij armen” en “zalig de armen van geest” komen zo dicht bij elkaar en raken aan het “Gezegend hij die op de Heer vertrouwt” uit de eerste lezing. Al is het woord ‘armen’ niet te reduceren tot een houding van nederigheid en vertrouwen op God. God heeft sowieso een voorkeur voor de arme en de ontrechte en vraagt dan niet eerst een bewijs van goed gedrag en van een juiste geesteshouding. “Zalig gij armen”, zegt Lucas dus, “want aan u behoort het Rijk van God.”
Maar er is nog een verschil tussen de bergrede van Matteüs en de rede in de vlakte van Lucas. Bij Lucas volgt er na vier zaligsprekingen viermaal “Wee u!”. Dat klinkt niet bepaald aantrekkelijk. Ik reken mezelf liever onder de armen en hongerigen in dit geval. En met een interpretatie van armoede die niet alleen materieel is, kan dat ook heel goed. Maar Jezus zegt wel: “Wee ú, gij rijken”. Hij heeft het niet over “zij”, die anderen, die niet hier zijn. Nee, hij kijkt zijn leerlingen aan. En dan ziet hij: mensen die arm zijn en die honger lijden, maar ook mensen die hun vertroosting al ontvangen hebben, mensen die verzadigd zijn. En misschien zijn het soms wel dezelfde mensen en kunnen we ons in beide herkennen.
In alle drie de lezingen is er het contrast tussen ‘zalig zijt gij’ en ‘wee u’. Jeremia beschrijft de kale struik in de dorre woestijn, verdorstend en onvruchtbaar: ‘vervloekt is hij die op mensen vertrouwt’, die vertrouwt op eigen kracht en zijn hoop stelt op menselijk ingrijpen. Maar ‘gezegend is wie op de Heer vertrouwt, en zich veilig weet bij Hem.’ Hij is als een boom aan de rivier, zijn wortels kunnen altijd bij het water. Ook in een tijd van droogte, als je je afvraagt waar het heen moet met onze wereld, blijft hij vrucht dragen, omdat hij gevoed wordt door het water van de Torah. Je hoeft niet jezelf te redden, je hoeft alleen maar Jezus te volgen en te doen wat Hij verlangt. Dat kan tegendraads zijn, niet passend in onze cultuur of in de politieke denkbeelden die lijken te overheersen in deze tijd. Of ook niet passend bij onze spontane reacties van zelfverdediging en eigenbelang. Maar bij Jezus blijven, op Hem vertrouwen en je veilig weten bij Hem draagt vrucht.
Veilig bij Hem betekent niet een bescherming tegen alle moeilijkheden. Je hoeft niet te hopen op een leven waarin alles goed gaat. Paulus schrijft aan de Korintiërs: ‘Indien wij enkel voor dit leven onze hoop op Christus hebben gevestigd zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen.’ Onze hoop in een wereld die onaf is, waarin wij nog vast zitten in onze zonden, is dat Christus verrezen is om ons te bevrijden uit zonde en dood om in zijn liefde te wonen. Onze mislukkingen en kwade neigingen zijn niet het einde. Zalig wie zijn hoop stelt op de opstanding der doden, die vertrouwt dat God onze wereld terecht brengt, dat Christus ons bevrijdt voor zijn Koninkrijk en de Geest ons wil omvormen tot mensen die deel uitmaken van dat Koninkrijk.
‘Wee u’ zegt Jezus tegen zijn leerlingen als we nu al verzadigd en vertroost zijn en tevreden zijn met de wereld zoals ze is. Alsof er niet meer te verwachten is, alsof God zich zou neerleggen bij onrecht, en alsof onze bestemming niet is een leven in liefde volkomen. Zalig zijt gij als ge hoopt en verwacht en vertrouwt op de Heer. Het hele evangelie bestaat erin dat God zegt dat we niet alleen hoeven aantobben en uiteindelijk vastlopen. Hij is het water dat onze dorst wil lessen. Hij zal alle tranen van de ogen afwissen. Hij neemt ons op in zijn Koninkrijk.
Zalig zijn wij als we Hem alle ruimte geven in ons hart en in ons hele leven.