Pinksteren, 28 mei
De toren van Babel, dat was de eerste lezing vanmorgen in de vigiliën. Eén van taal zijn, dezelfde woorden gebruiken, iedereen inschakelen om een grote toren te bouwen en naam te maken. Een grote eenheid, maar een eenheid die gedicteerd wordt, gedictatuurd wordt. Er is geen ruimte voor een tegenstem, geen ruimte voor verschil. En wat doet de Heer dan? Hij daalt neer en brengt verwarring in hun taal. De verschillen die er niet mochten zijn, die genegeerd werden, worden nu zo duidelijk dat ze de eenheid verstoren. Als je ze niet erkend, dan worden ze uitvergroot zodat je er niet meer omheen kunt en de zogenaamde eenheid in elkaar stort.
De Heilige Geest doet het omgekeerde. Hij houdt van verschillen. In de litanie die we gisteren in de vespers zongen, tuimelen de beelden over elkaar: wind, adem, vuur, licht, stem, duif, … Misschien dat daarom de Heilige Geest op die Pinksterdag in Jeruzalem niet komt als één groot vuur dat tot de hemel reikt, maar zich in vele tongen verdeelt. Gods goedheid is te groot voor één model alleen. Als de Geest over de wateren van het begin zweeft, leidt dat tot heel de veelvormigheid van de schepping. Over God spreken we vaak in antropomorfe beelden, mensvormig: de bijbel verhaalt wat de arm van God gedaan heeft, of we bidden ‘Neig, Heer, uw oor’. Dan moeten we ons daarbij realiseren dat God geen mens is, geen armen en oren heeft, enz. Maar er is een andere kant aan de zaak. Heel de schepping is als het ware theomorf, Godvormig. De Geest zweefde over de wateren en het Woord riep alles tevoorschijn in een veelkleurige, veelvormige verscheidenheid, van kleine bruine winterkoninkjes die parmantig heen en weer wippen tot statig schrijdende pauwen, van een kleine mier tot de wijde zee, van een glimwormpje tot de zon. De zon is niet God, maar ze is theomorf, ze heeft iets van God, ze belichaamt iets van zijn Geest. Hij heeft haar ‘bedacht’ en Hij heeft plezier in haar. En op de zesde dag, als Hij ook de dieren en de mensen geschapen heeft, kijkt Hij om zich heen en ziet dat het zeer goed is.
Gods goedheid past niet in één soort vogel, en ook niet in één mensenmodel. De Heilige Geest zet zich op Petrus en op Thomas, op ieder persoonlijk. We worden tot leven gewekt, we krijgen zijn Adem ingeblazen om onszelf te worden, om Christus in ons te doen leven zoals Hij alleen in deze ene persoon gevormd kan worden.
Vijftig dagen lang hebben we Pasen gevierd en de levende Christus ontmoet, totdat Hij aan het eind zei: ‘Nu is het goed voor jullie dat Ik heenga.’ Niet omdat Hij dan niet meer bij ons zal zijn en ver weg in de hemel verblijf houdt, maar omdat de Geest komt, de Adem die van de Vader en de Zoon is uitgegaan. We verlangen naar Hem, niet enkel naar een ontmoeting met Hem buiten ons, maar dat Hij ons hart meer en meer bewoont om dichter bij Hem te kunnen zijn. Christus is opgestaan. Alleluia! Laat nu zijn Geest waaien over het dal van de dorre doodsbeenderen om ons te doen opstaan uit onze dorheid, uit onze verlorenheid. In de profetie van Ezechiël bewegen de beenderen naar elkaar toe ‘juist zoals ze bij elkaar hoorden’. Het gaat er niet om dat je maar ergens een dijbeen en een schouderblad vandaan haalt. Nee, God zorgt dat je eigen handbeentjes zorgvuldig bij elkaar gebracht worden. Je hoeft niet tot leven te komen met de beenderen van iemand anders.
Op ieder afzonderlijk daalt de Heilige Geest neer als een tong van vuur. En dan is er het wonder van de communicatie. Met tongen van vuur gaan we de taal van de ander spreken en verstaan. De Heilige Geest leert ons niet alsnog een eenheidstaal. De verschillen blijven, omdat ze goed zijn, de vele kleuren van het ene Licht. Maar de verschillen leiden niet tot isolatie en scheiding. Als we een tong van ijs hebben, ja, dan zal het begrip verdwijnen. Dat is gevaarlijk en het gebeurt heel gemakkelijk: een klein beetje kwaad spreken over de ander; of alleen het negatieve benoemen en het positieve verzwijgen; geprikkeld reageren omdat de ander niet doet of zegt wat ze volgens mij zou moeten doen. Een tong van vuur verandert onze manier van kijken. Zelfs als iemand als een olifant begint te trompetteren terwijl ik net een libelle ben die weggeblazen wordt door de luchtstroom, dan kan de Heilige Geest in mij nog fluisteren: het is wel een prachtige olifant. Of, meer toepasselijk in ons geval: Zelfs als iemand als een wild zwijn begint te wroeten in mijn net ingezaaide grasveld, dan laat de Heilige Geest mij de taal van de wilde zwijnen spreken en zie ik al voor me hoe het zwijn wormen zoekt voor de kleine biggetjes.
Het vraagt wel enige oefening. Maar daarvoor krijgen we, na de Paastijd, heel de tijd van de Heilige Geest.
Kom, Heilige Geest, en schenk ons het vuur van uw liefde!