Kapittel Kerkwijding 6 augustus
Bernardus begint één van zijn preken op Kerkwijding[1] met de vraag welke heilige we vandaag wel vieren. Over twee weken zou dat een gemakkelijke vraag zijn, dan vieren we Bernardus zelf. Maar vandaag? We kunnen zeggen dat we Transfiguratie vieren en dat klopt natuurlijk, maar de muurkandelaars in de kerk hangen er niet vanwege Transfiguratie.
Wat we vandaag – ook – vieren, zegt Bernardus is het feest van het huis van de Heer, van de tempel van God, van de stad van de eeuwige Koning, van de bruid van Christus. Aan de heiligheid daarvan hoeven we niet te twijfelen. ‘Heiligheid kroont uw huis, Heer, ten eeuwigen dage’, zingen we. En in de vesperlezing gisterenavond zag Johannes de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, neerdalen uit de hemel, als een bruid die zich voor haar man getooid heeft.
Maar als we concreter gaan vragen wie dan het huis van God is en de bruid van Christus, kan het wat lastiger worden. Als we vandaag de wijding van onze kerk van Klaarland vieren, dit specifieke huis van God, vieren we dan een heilige? Zijn wij echt het huis waarin Hij wonen wil? In het lied van de completen zingen we: ‘Woon Gij, wie zelfs de hemelen niet omspannen, toch in het huis door ons gezet.’ En gisterenavond was er iemand die liever zong ‘het huis door U gezet’. Alsof de gedachte dat onze God zou wonen in iets wat wij, kleine en zondige schepselen, maken, te brutaal zou zijn.
Het is ook iets om je eindeloos voer te verwonderen. Bernardus waarschuwt zijn broeders dat ze op twee manieren uit de bocht kunt vliegen bij deze gedachte. Je zou hoogmoedig kunnen worden om je grote waardigheid. Of je zou het door kleinmoedigheid van geest niet kunnen geloven. Nederigheid en geloof zijn allebei hoogstnoodzakelijk: ‘Ja, ik hoop en verlang boven alles dat ge erop bedacht zijt u voor Hem klein en groot te gedragen, of wat u nog meer zal verbazen, tevens als niets en als iets groots. Zonder grootheid van ziel kunt ge immers die grootse goederen niet bevatten, noch het rijk der hemelen geweld aandoen; evenmin kunt ge dat hemelrijk binnengaan zonder u te bekeren en als kinderen te worden.’
Tegelijk groot en klein. O wonderbare grootheid van God, ons te willen zoeken. O wonderbare grootheid van de mens, zo te worden gezocht. ‘Zie hier, Gods woning onder de mensen! Hij zal bij hen wonen, zij zullen zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn.’ Dat is het hemelse Jeruzalem en het is ook al de vreugde van kerkwijding. De muurkaarsen vandaag zijn als de kaars die we bij ons bord krijgen op onze professieverjaardag. Ze verlichten de muren, de stenen die samen het gebouw vormen waarin God wonen wil, dit huis van gebed. Gebed is ‘Hem laten komen’, zei fr Christophe vanmorgen in de vigilielezing. Open worden voor zijn glans en uit de weg ruimen wat in onze gedragingen geen rekening houdt met Hem.
Laat dat ons voortdurende gebed zijn: Hem laten komen, ons hart gereed maken dat Hij er kan wonen. En vooral onze gemeenschap gereed maken, in al onze dagelijkse bedoeningen, in de relaties onderling, dat Hij onder ons kan wonen. Het maakt een groot verschil of je denkt: dit is ons huis en God krijgt daarin een grote plek, of dat je je bewust bent dat je woont in het huis dat aan Iemand anders toebehoort. Dan ga je je vanzelf stiller en aandachtiger en dankbaarder gedragen. Iemand anders is hier belangrijker dan ik.
Onze zuster had gelijk toen ze zong ‘het huis door U gezet’, want Hij is degene die ons samengebracht heeft en die de liefde in ons wekt. Maar ook de officiële tekst klopt. Wij bouwen het huis met al onze creativiteit en inzet en aandacht en moed. Hij wil wonen in onze gemeenschap, in dit huis van gebed en wij mogen wonen in het huis van de Heer, huisgenoten van God zijn. Dat maakt ons klein en groot tegelijk, bescheiden en fier. Moge ons hele leven bestaan uit dit ene gebed: Hem laten komen.
[1] 5e toespraak in Bernardus van Clairvaux (vert. Michel Coune), Kerkwijding: Gods huis onder de mensen, Zevenkerken 1994