Kapittel zondag 22 mei
Aan het einde van de 6e eeuw, op het hoogfeest van Pinksteren, hield Gregorius de Grote een homilie over het evangelie van vandaag.[1] Hij zegt tegen zijn toehoorders: ‘Als aan iemand van u gevraagd wordt: “Bemint u God?” dan zou u onmiddellijk en met volle overtuiging zeggen: “Ja, dat doe ik.”’ En vervolgens gaat Gregorius uitleggen dat je niet zomaar kunt zeggen dat je God bemint. ‘Als iemand Mij liefheeft zal hij mijn woord onderhouden’, zegt Jezus. Als het niet in je daden zichtbaar wordt, dan ben je een leugenaar. ‘Iemand die nog steeds alle kanten opgaat en net doet wat hij maar wil, bemint God niet werkelijk, omdat hij zijn eigen wil tegenover God plaatst.’
Zouden wij ook meteen ja antwoorden op die vraag? Wel op Pinksteren waarschijnlijk. Dan staat ons hart in vuur en vlam. En op een mooie paaszondag kan het ook volmondig ja zijn. Het is goed dat die dagen er zijn waarin Gods liefde heel je wezen lijkt te doordringen. Maar op doordeweekse dagen hebben we misschien minder vertrouwen in de zuiverheid van onze liefde. Gevoelens van liefde kunnen ook nogal wispelturig zijn. Soms zijn ze er en soms zijn ze er niet. Dan kan Jezus’ uitspraak over “zijn woord onderhouden” juist heel bemoedigend klinken. Ik voel misschien niet zoveel op dit moment, maar liefde hangt niet alleen van het gevoel af. Zijn woord onderhouden kan altijd. Opstaan voor de vigiliën kan door vol vreugde je bed uit te springen omdat je psalmen wilt zingen voor de Heer. En het kan door moeizaam overeind te komen, terwijl je liever nog zou willen slapen. Het eerste is natuurlijk veel aangenamer, maar het tweede is evengoed een teken van liefde.
Het woord van Jezus, het woord van de Vader onderhouden kan op ieder moment van de dag, wat onze emoties ook zijn. Als je ziel overloopt van dankbaarheid, dan zing je een loflied.
Als je angstig bent, dan kun je proberen te luisteren naar de vraag: Wat wil Jezus nu dat ik doe? in plaats van je te laten verlammen door de angst en datgene uit de weg te gaan waar je bang voor bent. Christian Führer schrijft hoe hij bang was voor het geweld van de staat, maar Jezus in de steek laten is nog erger. Petrus laat zich door de angst dwingen om te zeggen dat hij Jezus niet kent. Dat is niet het einde van Jezus’ liefde voor hem en evenmin van zijn liefde voor Jezus. De vraag of hij liefheeft zal hem opnieuw gesteld worden, en Petrus vertrouwt uiteindelijk zichzelf aan Jezus toe: ‘Gij weet dat ik U liefheb’, hoe rommelig het er van binnen ook uit kan zien.
Het woord van Jezus onderhouden kan als je boos of geïrriteerd bent, als je somber of verdrietig bent. Doen wat er nu gedaan moet worden, luisteren naar wat Christus nu van je verlangt. Dat is jezelf niet in het centrum zetten, maar leven voor Hem. Er is iets wat belangrijker is dan mijn gevoelens, zelfs mijn gevoelens van liefde. En dat is trouw aan God met heel je wezen.
‘Als iemand Mij liefheeft zal hij mijn woord onderhouden; mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen.’ Naarmate we voortgang maken in het onderhouden van zijn woord, verruimt zich ons hart. Natuurlijk zijn we te klein, maar als Hij in ons wonen wil, laten we dan zo wijd mogelijk worden. ‘Laat u hart niet kleinmoedig worden’, zegt Jezus vandaag. Niet kleinmoedig maar ruim en moedig om naar zijn geboden te leven. Soms ervaar je iets van die inwoning. Maar wat als dat weer verdwijnt?
Teresa van Avila schrijft:
Toen ik eens in de tegenwoordigheid van de drie Personen vertoefde, die ik in mijn ziel draag, kreeg ik zoveel licht dat ik er niet aan kon twijfelen dat de levende en waarachtige God daar aanwezig was. (…) Ik bedacht hoe hard het leven is dat ons berooft van die blijvende heerlijke tegenwoordigheid en (…) de Heer zei me: “Denk eraan, dochter, hoe je Mij na dit leven niet meer kunt dienen als nu. Eet voor Mij en slaap voor Mij; en al wat je doet, doe het voor Mij, alsof jij niet meer leefde, maar Ik in jou, zoals Paulus het heeft gezegd” (Gal 2,20).[2]
Moge het paasmysterie doorklinken in ons leven als het werk weer onze volle aandacht vraagt.
[1] Gregory the Great, Forty Gospel Homilies, CS 123, homily 30
[2] Teresa van Avila, Gewetensbrieven 52