Kapittel 31 juli
Er waren eens twee broers.[1] Hun vader sterft en laat zijn bezit als een eenheid na aan zijn zonen. De grond hoeft dan niet verdeeld te worden in steeds kleinere stukken. Psalm 133 bezingt die situatie als het goed gaat: ‘Zie hoe goed, hoe weldadig, broeders te wezen en samen te zijn.’ Samen zijn is dan niet gezellig bij elkaar op de koffie gaan, al is het ook een mooie psalm om te zingen op de cantorendag. In de NBG-vertaling staat: ‘Ziet, hoe goed en hoe lieflijk is het, als broeders ook tezamen wonen.’
Maar dat lukt niet altijd en de man die we vandaag tegenkomen verlangt dat de erfenis verdeeld wordt, zodat hij op zichzelf kan wonen, net zoals Abraham en Lot op een gegeven moment moesten scheiden vanwege de conflicten tussen hun herders. De rabbijnen stelden dat als één partij een verdeling van de erfenis wilde, het ook moest gebeuren. En zo gaat de broer naar rabbi Jezus. Hij vraagt Hem niet om bemiddeling, niet om raad, nee, hij vertelt Hem wat Hij tegen zijn broer moet zeggen. Twee weken geleden was het Martha die Hem vertelde wat Hij tegen haar zus moest zeggen. Nu gaat het om de verdeling van een erfenis, en het is duidelijk dat deze man de benadeelde partij is. Zijn broer weigert hem het deel te geven dat hem toekomt. Hij gaat naar Jezus met zijn kreet om rechtvaardigheid. Als je ergens recht kunt verwachten dan toch bij Jezus. Hij komt op voor de armen, voor degenen die aan de kant gezet zijn, voor de kleinen en de verdrukten.
Maar Jezus kiest hier geen partij voor de zwakke broer die onrechtvaardig behandeld wordt. In plaats van medelijden te tonen, zegt Hij: ‘En jij, hoe zit het met jou?’ De man heeft duidelijk voor ogen wat zijn rechten zijn en hij heeft hulp nodig om die rechten af te dwingen bij zijn broer. Hij lijkt niet in staat om het probleem van de erfenis vanuit een ander perspectief dan het zijne te beschouwen. Het is waar dat hij het recht heeft om de verdeling van de erfenis te vragen. Maar kan hij ook iets verder kijken dan alleen dit recht van hem? Waarom wil zijn broer het niet? En waarom heeft zijn vader geen regeling voor een verdeling getroffen en wilde hij blijkbaar dat ze samen zouden blijven wonen? En waarom wil hij zelf zo nodig die verdeling?
‘Ik ben niet tot rechter of verdeler over u aangesteld.’ Jezus gaat niet mee in de gedachte dat ik dit moet krijgen omdat het mijn recht is. Hij stelt de pijnlijke en confronterende vraag naar mijn eigen motivatie. Het kan zijn dat dit je recht is, maar vind je op die manier het leven? De relatie tussen de twee broers is verbroken en nu wil de ene broer een volledige scheiding. Maar Jezus is niet gekomen om te verdelen. Hij is gekomen om te verzoenen. In het Grieks is er maar één letter verschil tussen die twee woorden. Meristes staat er voor verdeler, en verzoener is mesites. Maar om tot verzoening te komen zou de klagende broer op een andere manier naar zichzelf moeten kijken, niet meer als enkel de onschuldige verdrukte tegenover zijn kwaadwillige broer.
Om hem en alle omstanders te helpen vertelt Jezus de gelijkenis van de rijke man die ook nog eens een grote oogst binnenhaalt. Zijn schuren zijn te klein. Wat moet hij doen? Hij dialogeert met zichzelf. Dialogeren doe je normaal gesproken met iemand anders, en in het Midden-Oosten bij voorkeur met een groepje mannen in de stadspoort. Maar deze rijke overlegt niet met zijn dorpsgenoten, niet met zijn vrouw of met een goede vriend, alleen met zichzelf. Hij zal zijn schuren afbreken en grotere bouwen en dan, veilig en gerust met al zijn materiële bezittingen, zal hij zeggen tot zijn ziel: ‘Ziel, je hebt genoeg voor vele jaren. Ontspan en eet en drink en geniet.’ Is dat leven? ‘Als gij met Christus ten leven zijt gewekt, zoekt wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand van God. … Christus is uw leven.’
We kunnen ons druk maken over van alles wat we nodig denken te hebben en onze rechten opeisen en ondertussen ons leven verliezen. Onze verlangens kunnen eindeloos zijn en met hoeveel dingen we ons ook trachten te vullen, ons leven blijft leeg als Christus niet in ons leeft.
God zegt tegen de rijke man: ‘Dwaas, nog deze nacht komt men uw ziel van u opeisen.’ Hij dacht alles onder controle te hebben: schuren gevuld en onbezorgde jaren voor de boeg. Maar nu blijkt dat zijn meest wezenlijke bezit, zijn ziel, zijn leven, niet van hemzelf is. Hij heeft haar te leen. Zoals eigenlijk ook zijn rijkdom een geschenk is en niet zijn onvervreemdbaar eigendom waarmee hij alleen kan doen wat hij wil.
Zo vergaat het hem die schatten verzamelt voor zichzelf en niet rijkdommen bijeen brengt voor God.
Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. De rijke dwaas hoopt schatten op maar heeft geen relaties met zijn medemensen. Hij heeft niemand om zijn ziel mee te delen, om samen mee te leven, werkelijk leven. En het ergste is dat hij niet eens weet dat hij een probleem heeft.
Moge de Heer ons leren verder te kijken dan onze eigen interpretatie van waar we recht op hebben. Wat is je leven? Waar zoek ik leven? Hoe zoek ik God? Een goede vraag voor deze zondag. Moge Christus steeds meer ons leven zijn.
[1] Kenneth E. Bailey, Through Peasant Eyes, Michigan 1983, p.57-73