Kapittel 27 november
Het begin van de Advent. Gisterenavond voor de vespers hebben we de eerste kaars van de adventskrans aangestoken. En als we nu in het donker in de kerk zitten voor ons stil gebed, dan brandt daar dat ene vlammetje van hoop en verlangen, en het zal langzaam aangroeien.
Advent is een tijd van verstilling. Geen bezoek, geen brieven schrijven, of het nu op papier is of via de elektronische post. En dan hebben we ook nog eens onze retraite in de eerste week van de Advent. Dat is goed, want er is veel gebeurd de laatste maanden en het is erg druk geweest. Een stille week hebben we wel nodig.
Maar net als we de completen een half uur vroeger hebben om te kunnen uitrusten, gaan de lezingen de andere kant op. ‘Het uur om uit de slaap te ontwaken is aangebroken.’ ‘Kom, laten we optrekken naar de berg van de Heer.’ ‘Weest waakzaam!’
Zullen we dan de completen later zingen en de vigiliën vervroegen? Wees maar niet bang, we laten het zoals we hebben afgesproken. Maar ook als we slapen, laat ons hart dan wakker zijn. De mensen in de dagen van Noach waren druk bezig, maar hun hart sliep. God kon spreken tot Noach en hem opdragen een ark te bouwen, maar verder hoorde niemand Hem. Wij kunnen hard werken, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, of we kunnen nu deze week uitrusten, ontspannen, om straks weer de energie te hebben voor de dagelijkse drukte, maar als ons hart slaapt, kan God ons niet bereiken en verliezen we ons leven.
Hoe kun je nu je hart wakker houden en je verlangen aanwakkeren?
‘Kom, laat ons optrekken naar de berg van de Heer, naar de tempel van Jakobs God. Hij zal ons zijn wegen wijzen en wij zullen zijn paden bewandelen. Want uit Sion komt de Wet, het Woord van de Heer uit Jeruzalem.’ Die berg van de Heer, zeggen de kerkvaders, is Christus. Naar Hem verlangen de volkeren, en ze stromen naar Hem toe. Hij is de Thora, Hij is het levende Woord van God.
Daarvoor is ons de Advent en daarvoor is ons deze retraite gegeven, dat wij optrekken naar Hem. Luister naar het verlangen in je hart en ga op weg. Laat je niet tegen houden door je angsten: hoe moet het verder? is het wel veilig? wat kan er allemaal gebeuren? Soms is het de luiheid die ons tegenhoudt: nu is het even genoeg, ik blijf hier zitten, niemand kan van mij verlangen dat ik nog meer doe. En als we teveel bezig zijn met onszelf, blijven we rondjes lopen om het eigen ik, en komt er niets van echt op weg gaan.
In een tijd van stilte en inkeer kunnen we ons diepste verlangen weer beter horen om met een wakker hart op weg te gaan naar Hem, samen met alle volkeren en talloze naties. In één adem laat Jesaja er dan op volgen: ‘Oordelen zal Hij de volkeren, rechtspreken over de talloze naties.’ Is dat dan waar we naar verlangen, een Jezus die ons oordeelt? Eigenlijk wel, denk ik. Hij ziet ons helemaal, ook het minder mooie in ons, en Hij spreekt recht. Er wordt recht gedaan aan mijn angst, aan mijn luiheid, aan mijn zorgen voor mezelf, om maar even bij die drie te blijven. Recht, dat wil zeggen dat er vrede komt, dat ik bevrijd word van alles wat me wegvoert van Jezus, van alles wat tot oorlog leidt met anderen of met mezelf.
De volken trekken op naar de berg van de Heer. Hij zal hun zijn wegen wijzen. Hij zal hen oordelen en zij smeden hun zwaarden om tot ploegijzers. Het gaat in één beweging door: verlangen – woord dat de weg wijst – oordeel – omsmeden van de wapenen.
Advent als een tijd van inkeer, en tegelijk een tijd van beweging. Het verlangen zet ons op weg. De hoop doet ons waakzaam zijn.
Moge de Heer ons hart aanspreken in deze week en ons verlangen verdiepen.
Moge Hij ons oordelen zodat we onze wapens kunnen omsmeden, en onze ontevredenheid kan genezen in zijn Vrede.
Kom, laten we wandelen in het licht van de Heer.
Een wakkere en beweeglijke retraite!