Kapittel 7 augustus
Afgelopen dinsdag hoorden we de lezing van de storm op het meer. Jezus is achtergebleven op de berg om te bidden en Hij heeft zijn leerlingen alvast vooruit gestuurd naar de overkant van het meer. Maar de nacht is gevallen, het waait hard, een felle tegenwind, de golven zijn hoog, en Hij is niet bij hen.
In de gelijkenis die Jezus vandaag vertelt, is het weer nacht. Ook hier is de heer afwezig. De dienaren hoeven niet te vechten tegen de wind, maar wel tegen de slaap. En als het lang duurt, vragen ze zich misschien wel af of het nog zin heeft om te wachten. Komt hij nog wel? Degene die is aangesteld als beheerder verwacht hem niet meer, of althans, hij denkt: ‘het zal mijn tijd wel duren’. Hij schenkt geen aandacht meer aan de wil van zijn heer. Hij neemt het ervan, eet en drinkt, en beschouwt zichzelf als het centrum en zijn mededienstknechten als voorwerpen die enkel dienen voor zijn eigen welzijn.
Gisteren hebben we kerkwijding gevierd, het feest van het huis waar God wil wonen met de mensen. Maar dat betekent blijkbaar niet dat Hij altijd thuis is, dat we Hem voortdurend dicht bij ons hebben. We ervaren ook een wereld waar de Heer afwezig is. Als we even stil zijn, komt vanzelf alles naar boven waarbij we zouden uitroepen: ‘Heer, waar bent u nu? Hebt U ons verlaten?’ ‘Ja’, zegt Jezus, ‘de heer is weg, hij is naar een bruiloftsfeest, maar blijf hem verwachten, want hij komt weer terug’. En als de leerlingen alleen ploeteren op het meer, komt Hij zonder acht te slaan op de diepte van het water en de hoogte van de golven over het water naar hen toe. In een ander verhaal over storm op het meer ligt Hij te slapen in de boot. Wij kunnen ons zorgen maken over de toekomst, de dreiging voor ons zien, maar Hij lijkt het niet zo serieus te nemen, al zal Hij op Golgotha ook met ons en in onze plaats uitroepen: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’
Er is de reële ervaring van Gods afwezigheid, waarin er niets te zien is van de Heer des huizes. Hoe moeten we dan leven? Twee dingen hoor ik in de gelijkenis vandaag.
Ten eerste: ‘Gelukkig de knecht die de heer bij zijn aankomst daarmee bezig vindt.’ Bezig zijn met de zorg voor het dienstvolk, zorgen dat ze op tijd hun rantsoen koren krijgen. Doen wat nodig is voor de mensen om je heen, zoals de Heer zou doen. Dat betekent: niet je eigen wil doorzetten en zorgen dat je het zelf goed hebt, maar leven voor de wil van de Heer, zijn wil tot de jouwe maken.
Ten tweede: wat er gebeurt als de heer thuiskomt is helemaal onverwacht. Hij zal zich omgorden, zegt Jezus, en hij zal hen aan tafel nodigen en langs hen gaan om te bedienen. Dat is ongehoord. Welke heer zou dat doen? Een welwillende heer zou de knechten kunnen toestaan om ook een glas te drinken bij zijn thuiskomst, maar de rollen zo omkeren, zich omgorden en hen bedienen? Jezus zal het doen bij het laatste avondmaal.
De Heer over wie Jezus spreekt, handelt altijd anders dan zij en wij denken. Vaak in de gelijkenissen en in Jezus’ handelen krijgen we een schok, omdat het tegen ons gevoel indruist. De heer prijst de onrechtvaardige rentmeester. Jezus ziet de gave van de arme weduwe. Enzovoort. Dat onverwachte van God is voor ons een bron van hoop. Wij kunnen de toekomst niet plannen. Als we het proberen loopt het altijd anders dan we denken. En waarom kunnen we het niet? Omdat de toekomst niet volgt uit het verleden, de geschiedenis is niet puur een keten van oorzaak en gevolg. De toekomst is wat zich opent vanuit Degene die naar ons toekomt. ‘Hij zet volkomen onverwacht herscheppend in’. Hoe kunnen we voorzien wat Hij zal doen? Het enige wat wij kunnen doen is meewerken, ons openstellen voor zijn stem en zijn handelen. Zien waar Hij aan het werk is en mee gaan doen, ook al is het helemaal anders dan wij gedacht zouden hebben. Leven van hoop. Dat is je niet laten verlammen door angst voor oorlog, voor de opwarming van de aarde en alle milieuproblemen, voor de toestand van de kerk, voor de dood, maar vertrouwen op de Heer die ons zijn opdrachten gegeven heeft – zorgen voor zijn dienaren – en overtuigd zijn van de werkelijkheid van onzichtbare dingen, zelfs van ondenkbare dingen. We kunnen niet weten hoe Hij in de toekomst handelt, we kunnen alleen geloven in Hem die ons liefheeft en die oneindig creatief naar ons toekomt.