Kapittel zondag 1 mei
Kapittel 3e Paaszondag 1 mei
De Heer is opgestaan! Ja, Hij is waarlijk opgestaan. Halleluia!
Pasen brengt een intense vreugde en een diepe bevrijding. Op de avond van die eerste dag, nadat de leerlingen al verwarrende berichten gehoord hadden over het lege graf, is de Heer zelf aan hen verschenen. En een week later opnieuw, nu ook Thomas erbij was. Hij ziet de wonden en roept uit: ‘Mijn Heer en mijn God!’
Inmiddels zijn we een beetje later en de leerlingen zijn teruggekeerd naar Galilea. Hoe leef je verder met de werkelijkheid van Christus’ verrijzenis? Op een gegeven moment moet er ook gewoon brood op de plank komen. ‘Ik ga vissen’, zegt Petrus, en de anderen gaan met hem mee. Terug in het gewone leven met de gewone moeilijkheden en de gewone mislukkingen. Ze zijn de hele nacht in touw, maar ze vangen niets. Is dat nu de vreugde van Pasen? Wat is er eigenlijk veranderd door de verrijzenis?
Toch is er iets veranderd. Na die nacht vissen zonder enig resultaat, staat er iemand op het strand die vraagt of ze wat vis hebben. Nee, niets. En dan volgt de opdracht om het net aan de andere kant uit te werpen, waar ze zoveel vis vangen dat ze het net niet meer op kunnen halen. In de wereld van Pasen kun je midden in de grootste mislukking iemand tegenkomen die de zaken omkeert. We kunnen niet meer zeker zijn dat de zaken zijn zoals ze zijn; dat een mislukking het einde is; dat wat we zien en kennen de enige werkelijkheid is. We kunnen niet meer zeker zijn dat we Jezus niet zullen tegenkomen. Opeens kan Hij er staan en ons aanspreken. De toekomst breekt in in onze wereld.
En wat zegt Hij dan? Hij vraagt ons om vis. Dat is zijn eerste vraag. Hij staat niet klaar met geroosterde vis voor de leerlingen die niets hebben. Hij vraagt aan hen de vis. En als ze die niet hebben, stuurt Hij hen uit, geeft hun als het ware de vis in het net, zodat Hij de vis van hen kan ontvangen. De toekomst die inbreekt in onze wereld, schakelt het verleden niet uit. Hij had kunnen zeggen: ‘Is de vangst mislukt? Dat geeft niet. Ik doe het voor jullie en we denken niet meer aan die verloren nacht.’ Maar dat zegt Hij niet. De leerlingen worden opnieuw uitgestuurd, ze vangen vissen in overvloed, en Jezus ontvangt van hen vis voor de gezamenlijke maaltijd. Hij is niet de grote probleemoplosser. Hij is Degene die liefheeft en wacht op ons geschenk, op ons antwoord. Hij ontvangt onze vijf broden en de twee vissen om de grote menigte te voeden. Hij ontvangt brood en wijn, het werk van onze handen, om ons zijn Lichaam te schenken.
Zijn verrijzenis betekent niet dat het verleden er niet toe doet. Ze betekent dat het verleden niet het laatste woord heeft, dat er herstel mogelijk is: vergeving en verzoening.
Petrus heeft Jezus driemaal verloochend, daar op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester. En wat doet Jezus? Hij steekt een houtskoolvuur aan op het strand. Het woord ‘houtskoolvuur’ komt maar twee keer voor in het evangelie: het wordt gebruikt voor het vuur dat de knechten en de dienaars van de hogepriester hebben aangelegd en waar Petrus zich staat te warmen als hem gevraagd wordt: ‘Hoor jij ook niet bij die Jezus?’ en het wordt hier gebruikt voor het vuur dat Jezus aansteekt op het strand om de vis te roosteren. Alsof de geur ervan Petrus al terug kan brengen naar het pijnlijke moment van zijn verloochening.
Jezus stelt aan Petrus de vraag waar het Hem om gaat: ‘Heb je Mij lief?’ Verrijzenis betekent dat Jezus die vraag kan stellen, na al onze verloocheningen, na ons verraad, nadat we Hem gedood hebben. Onze mislukkingen, onze afwijzing van Hem zijn niet definitief. Hij laat ze niet definitief worden, omdat zijn liefde definitief is.
Heb je niets gevangen vannacht? Zijn al je inspanningen tevergeefs geweest? Toch wil Ik uit jouw hand de vis ontvangen. Vaar weer uit en gooi het net uit aan de andere kant.
Heb je Mij verloochend, gehandeld alsof je Mij niet kende, alsof alleen je eigenbelang telde? Ik geef je niet op. Ik vraag alleen opnieuw: ‘Heb je Mij lief?’ En nog eens. En nog eens. Zo vaak als je Mij afgewezen hebt. En Ik vertrouw je de zorg voor mijn schapen toe.
Het herstel van de relatie is echt. Jezus had kunnen zeggen: ‘Goed, Petrus, Ik vergeef je. Maar Ik weet nu wat voor iemand je bent en Ik zal maar niet teveel op je vertrouwen.’ Dan houdt het verleden de macht. Maar zoals Jezus tegen de leerlingen zei: ‘Gooi het net uit aan de andere kant’, zo zegt Hij nu tegen Petrus: ‘Hoed mijn lammeren, hoed mijn schapen.’ Hij geeft wat Hij vraagt. Hij schenkt aan Israël bekering en kwijtschelding van zonden. We hoeven niet meer vast te zitten in onze angst en in onze zonde. Heel ons leven wordt samenspel.
De vreugde van Pasen is dat we niet meer weten waar we aan toe zijn. Het verleden bepaalt niet meer alles. De toekomst is niet voorspelbaar vanuit het verleden. Midden in onze wereld, in onze mislukkingen, kunnen we de Verrezene ontmoeten die vraagt: ‘Heb je Mij lief?’ En die ons bevrijdt om antwoord te geven en ja te zeggen en te leven.