H. Bernardus
Op dit feest van Bernardus, maar dan 50 jaar geleden, zijn we hier aangekomen: 6 zusters in een boerenhoeve. Geen stromend water, de kapel naast de voordeur in wat nu de spelletjeskamer is, nog geen eigen slaapkamer, maar met twee op één kamer plus een boekenkast, want er was geen kamer over voor een bibliotheek.
Er is heel wat gebouwd in de afgelopen 50 jaar, niet alleen aan het gebouw, maar dagelijks aan de gemeenschap. We konden zaterdag met grote dankbaarheid samen met buren en vrienden de verjaardag van deze heilige plaats vieren. En we bouwen verder, op dit moment niet in de zin van uitbreiden, maar altijd weer bouwen aan het huis van de gemeenschap. Want het is niet voldoende om te wonen op een heilige plaats. Bernardus waarschuwt in een preek[1] zijn broeders: Niet de plaats maakt de mensen heilig, maar de mensen heiligen de plaats. De plaats heiligen doe je door te bouwen op het ene fundament van ons leven, op Christus. Dat is ons gezamenlijke fundament en de stevige basis van onze gemeenschap. En ieder van ons bouwt daarop verder op haar eigen wijze.
Bernardus noemt zes verschillende manieren waarop de broeders in zijn klooster bouwen: er zijn er die bouwen met hout, stro of riet, en er zijn er die bouwen met goud, zilver en edelstenen. Aan die laatste bouwers maakt Bernardus niet veel woorden vuil. Het zijn broeders en zusters die vurig beginnen, nog vuriger voortgaan en met de grootste vurigheid voleinden. Daar hoeven we ons geen zorgen over te maken.
Maar hoe zit het met de eerste drie, die ook in het klooster wonen en waar we ons ook wel eens in kunnen herkennen? Hout is breekbaar, stro slap, riet licht, legt Bernardus uit. Hout zijn zij die flink zijn begonnen maar na een knak voor altijd gebroken mensen blijven. Stro zijn zij die door een smadelijke weekheid lauw zijn geworden en nu zelfs met de toppen van hun vingers, zoals men dat zegt, geen moeizame arbeid meer willen aanraken. Riet zijn zij die door hun lichtzinnigheid met alle winden meedraaien en nooit in een zelfde gesteltenis volharden. Wat moeten we denken van een bouwsel van gebroken takken, slap stro en opwaaiend riet? Niet te snel wanhopen, zegt Bernardus. Het is niet aan te bevelen om op die manier te bouwen, maar als zulke bouwers Christus tot grondslag hebben en dus volharden op de monastieke weg, dan zullen ze behouden worden, al moeten ze dan eerst door vuur heen. Paulus schrijft het in de brief aan de Korinthiërs: Als iemand op dit fundament voortbouwt met hout, stro of riet, dan zal zijn werk standhouden, al zal het wel schade lijden; zelf zal hij echter behouden worden, maar zo dat hij eerst door het vuur moet. (I Kor 3,12vv)
Vuur heeft drie eigenschappen: rook, licht en gloed.
Rook maakt dat je ogen gaan tranen, en dus zegt Bernardus: wie ontdekt dat hij met stro en dergelijke aan het bouwen is, laat hij rook opwekken in zijn ziel, d.w.z. droefheid omdat hij zo lauw is, nalatig of lichtzinnig. Licht moet hij dragen in zijn mond: helder moet hij belijden hoe het van binnen is gesteld en niet de schone schijn ophouden, wat in wezen duisternis is. En ten derde is er een gloed in het lichaam nodig – de pijn van de boetvaardigheid, zoal niet hevig, dan toch een beetje. Berouw, belijdenis en boete: drie b’s die we nodig hebben voor de opbouw van de gemeenschap. Spijt hebben van wat je beter anders had kunnen doen, eerlijk erkennen waar je tekortschiet, en boete doen – goedmaken aan de ander waar je gekwetst hebt en werken aan jezelf, aan je bekering. Want niemand bouwt enkel met goud. We weten goed dat er bij alle verbouwingen mankementen insluipen, dingen die niet goed zijn gedaan. In ons geestelijk huis is dat net zo. Maar wat wel stevig is en voor de eeuwigheid gebouwd, is het fundament: Christus. En steunend op Hem vertoont ons bouwwerk behalve hout, stro en riet ook verrassende edelstenen en glanzend goud en kostbaar zilver.
Moge Hij de gemeenschap van Klaarland blijven dragen en in ons het bouwwerk voltooien dat Hij begonnen is.
En vandaag knipoogt Bernardus ons daarbij bemoedigend toe. Zalig hoogfeest!
[1] De div. 30