2e zondag C, 19 januari
De wijn is op.
Dat gebeurt in ons leven. De tijd is nog niet gekomen dat we aanzitten aan het feestmaal in het Koninkrijk van God. Wat dat betreft is onze regel voor wijndrinken een goede afspiegeling van ons geestelijk leven. Er zijn tien hoogfeesten in het jaar waarop we wijn krijgen, en daar komen meestal nog enkele toevallige gelegenheden bij, als de genade ons onverwacht een glas inschenkt, maar de wijn komt niet al te vaak. We zouden graag vuriger zijn, en met heel ons hart God en de naaste liefhebben, maar we struikelen voortdurend. Voordat je het weet, heb je weer voor jezelf gekozen.
Dat was al zo in de tijd van Bernardus, die we toch kennen als een vurige monnik en een gedreven abt. Zou hij niet kunnen zorgen dat de wijn in Clairvaux niet opraakt?
Ook wij, broeders, die bedienden en uw dienaren zijn, hebben van Christus de opdracht ontvangen de kruiken met water te vullen zodra er geen wijn meer is. Het is dan alsof Christus zegt: ‘Zij verlangen naar godsvrucht, zij zien uit naar wijn, zij eisen dringend geestelijke vurigheid; maar mijn uur is nog niet gekomen; vul dus de kruiken met water!’
Vul dus de kruiken met water. Dat is in zekere zin een opluchting. Het is niet de taak van de abt om wijn te leveren. Je hoeft als monnik of moniale ook niet zelf voor je eigen wijn te zorgen, alsof je altijd liefde en vreugde moet voelen, of volmaakt moet zijn.
In Kana is het niet het bruidspaar dat voor wijn zorgt, niet de dienaren, niet de feestgangers. Het enige wat de dienaren moeten doen is de reinigingsvaten vullen met water. De reinigingsvaten zijn grote kruiken van twee of drie metreten. Wat wij moeten doen om op weg te blijven naar het Koninkrijk, ook als de wijn op is, is de kruiken, ons hart, vullen met twee of drie maten water.
Wat betekenen die twee maten, en wat die derde? vraagt Bernardus. Wel, een tweevoudige vrees die ieder kent; maar de derde soort vrees is minder algemeen en minder bekend. De eerste vrees namelijk is de angst voor de pijnen der hel. De tweede is de vrees van het aanschouwen Gods te worden uitgesloten en beroofd te blijven van die niet te schatten heerlijkheid. De derde vervult de ziel die er steeds met angstvallige zorg voor waakt Gods genade niet te verliezen.
Angst voor de hel, vrees om niet in de hemel te komen, en angstvallige zorg om Gods genade niet te verliezen – dat klinkt nogal middeleeuws. Misschien dat het toen gewerkt heeft, maar kan het ons nog helpen om moedig voort te gaan op de weg van het monastieke leven?
Ten eerste: angst voor de pijnen van de hel. Wat zijn de pijnen van de hel? Je kunt je een schilderij van Jeroen Bosch voorstellen, maar het lijkt me beter om dichter bij huis te blijven, en te kijken naar onze eigen demonen die ons willen verleiden tot een leven ver van Jezus vandaan. De demonen van zelfbeklag, van jaloezie, van hoogmoed, van wantrouwen, van kritiek, van hebzucht, van wanhoop en noem maar op. Het water van de angst voor de pijnen van de hel is het je bewust worden van de richting waarin je verandert als je deze gedachten de ruimte geeft. Wil ik zo worden: egoïstisch, prikkelbaar, angstig, wantrouwend of de ander minachtend? De pijnen van de hel zijn het afgesloten zijn, alleen maar bekommerd zijn om jezelf. Ook als mijn innerlijke vuur gedoofd lijkt, als de wijn op is, weet ik heel goed dat ik niet in dat individualisme terecht wil komen, en kan ik het water scheppen van verdriet om de keren dat ik wel toegeef aan mijn demonen en van moed om ertegen te strijden.
Ten tweede de vrees van het aanschouwen van God te worden uitgesloten. Dat is niet een toch nog egoïstisch bang zijn om niet in de hemel te komen, maar een teruggrijpen naar je diepste verlangen. Wat verlang je? De barmhartigheid van God en van de Orde. De barmhartigheid van God, niet alleen voor jezelf maar voor de hele wereld. Het visioen waarvoor we leven is het Koninkrijk van God, het Rijk van vrede dat Hij zal brengen, waar de wolf en het lam samen wonen. Hoe kan ik zo leven dat ik daar deel van kan uitmaken, dat ik mee verlost wordt als Hij de hele wereld redt? De tweede maat water is niet vergeten wat je diepste verlangen is en daaraan trouw blijven in de kleine daden van iedere dag.
Ten derde de zorg om Gods genade niet te verliezen. De wijn kan wel op zijn, maar Gods genade is dat niet. Hij houdt ons vast en we mogen leven in verbondenheid met Hem. Hoe blijf je verbonden? Door de lectio, door het stil gebed, door de klok die ons elke keer weer oproept tot gebed, door de stilte en de eenzaamheid te bewaren en niet te vluchten in praatjes, door een woestijndag op zijn tijd, door de schoonheid om ons heen te zien, de wonderen van de schepping waar het Woord van God van in den beginne het regenwater in onze tuin omvormt, niet tot wijn maar tot het sap in de appels.
Twee of drie metreten water – dat is
- Beseffen waar ik naartoe ga als ik me niet verzet tegen mijn demonen en daaruit moed putten om te vechten
- Mijn diepste verlangen voor ogen houden en trouw blijven in hoop en vertrouwen op God
- Met open handen Gods genade iedere dag ontvangen
En af en toe genieten van het glas wijn dat Hij ons onverdiend al schenkt als voorproefje van het feestmaal in zijn Koninkrijk waar we met heel ons hart naar verlangen.