Fototentoonstelling
Op 6 juni verscheen een artikel op VRT Nieuws over de fototentoonstelling met zusters van Klaarland in de kerk van Bocholt, te lezen via deze link:
Op 6 juni verscheen een artikel op VRT Nieuws over de fototentoonstelling met zusters van Klaarland in de kerk van Bocholt, te lezen via deze link:
‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand kent de Vader dan door Mij.’
Het is de derde keer in één week tijd dat we dit evangelie horen. Benedictus heeft het vaak over de weg. In de Proloog klinkt het: ‘Zie in zijn goedheid toont de Heer ons de weg ten leven.’ En: ‘..gaan wij dan, geleid door het Evangelie, voort op zijn wegen, om Hem te mogen aanschouwen, die ons naar zijn Rijk geroepen heeft.’ ‘… ontvlucht niet de weg van het heil die aanvankelijk altijd nauw is’. En: ‘Naarmate men echter voortgang maakt in het monniksleven en in het geloof, verruimt zich het hart en snelt men met een onuitsprekelijk blije liefde voort langs de weg van Gods geboden.’
De weg heeft bij Benedictus met gehoorzaamheid te maken: door de inspanning van de gehoorzaamheid keren wij terug naar de Heer. ‘Laten wij dan ons hart en lichaam uitrusten voor de strijd, dat wil zeggen voor de heilige gehoorzaamheid aan Gods geboden. En als er iets niet mogelijk blijkt te zijn voor onze natuur, vragen wij dan aan de Heer, dat Hij ons met de hulp van zijn genade wil bijstaan.’
Hoe zit het met het verband tussen de tekst van het evangelie en onze gelofte van gehoorzaamheid?
‘Ik ben de Weg’, zegt Jezus. Die weg volgen is een Persoon volgen, luisteren naar zijn stem en doen wat Hij doet. Een weg is niet iets om naar te kijken, maar om te gaan. Als je niet gehoorzaamt aan een weg, maar stil blijft staan of een andere kant opgaat, wordt het wel heel lastig om op je bestemming uit te komen. Maar Jezus gehoorzamen is misschien nog iets anders dan gehoorzamen aan de abt of priorin, aan een medezuster, of zelfs aan de Regel?
In ieder geval: als iemand je een opdracht geven die tegen Jezus ingaat, moet je níet gehoorzamen. Maar in de overige gevallen?
De Regel is als het ware een concretisering van het Evangelie, een toespitsing. Niet de enig mogelijke manier om het evangelie te beleven, maar wel een goede mogelijkheid. Niet voor niets staan er zoveel Bijbelcitaten in. Het is een levenswijze die voortkomt uit het Woord van God. Antonius hoort in de kerk de tekst over wie volmaakt wil zijn en gaat onmiddellijk zijn bezittingen verkopen. Een monastieke gemeenschap volgt het model van de eerste christengemeenschap, waar de mensen als broeders en zusters alles gemeenschappelijk hadden. En Benedictus motiveert de gehoorzaamheid aan de abt met Jezus’ woorden: ‘Wie u hoort, hoort Mij.’ Christus horen door de stem van een medemens, gehoorzamen aan een ander wordt zo het volgen van de weg die Christus is.
Het is enerzijds een weg van ascese, van oefenen. Je zet je eigen wil opzij om te luisteren naar de wil van een ander. Waarom is het goed om dat te oefenen? Omdat mijn eigen wil me gemakkelijk misleiden kan en ik de wegwijzer van een ander nodig heb.
Omdat, ook als mijn eigen wil niet verkeerd is, het strak vasthouden ervan me onvrij maakt, me opsluit in mezelf en me onbekwaam maakt om lief te hebben.
Omdat Jezus zelf deze weg gegaan is. Nadat Maria en Jozef hem, toen hij 12 jaar oud was, kwijt waren geraakt en niet begrepen wat Hij in de tempel deed, ging Hij rustig met hen mee naar huis en was hun onderdanig.
Anderzijds is het volgen van de weg die Christus is een zaak van liefde. Waarom gehoorzaam je? Uit liefde. In de stemmen van de mensen om ons heen luisteren we naar Jezus die mens geworden is, die spreekt in de vragen en noden en opdrachten van wie we ontmoeten. Ik kom Hem tegen in de ander en zou ik dan niet luisteren en handelen?
Tegelijk is het ook ruim van hart worden. Mijn hart wordt steeds meer een plek waar hij kan wonen als ik handel zoals Hij. En zijn handelen was ook gehoorzaamheid. Niet klakkeloos, maar wel voorkomend. ‘Wat verlang je?’ ‘Wat wil je dat Ik voor je doen zal?’ Ik heb niet geteld hoe vaak zulke zinnetjes in het evangelie voorkomen, maar Hij vroeg het meerdere malen aan de mensen die Hij ontmoette.
In het huis van zijn Vader is ruimte voor velen. Laat we ons daarheen spoeden langs de weg die ons bekend is, Christus, het luisterende hart van God in onze wereld.
Het is vandaag roepingenzondag. We kunnen extra bidden om roepingen, bidden voor wie een roeping onderscheiden, en wat we ook kunnen doen: bidden voor onze eigen roeping. Iemand met een cisterciënzer roeping ontvangen in onze gemeenschap kunnen we ook alleen maar doen als we zelf onze roeping beleven. Anders houd je wel een gemeenschap in stand, maar waarvoor? We zijn hier tenslotte niet om Klaarland zo lang mogelijk overeind te houden. We zijn hier ook niet om rustig in onze vertrouwde omgeving te kunnen blijven. We zijn hier enkel en alleen om antwoord te geven op de Stem van de Heer die ons hier geroepen heeft. Dat is een avontuurlijk bestaan en vraagt heel onze inzet, onze ijver zou Benedictus zeggen. Als iemand bij ons komt meeleven, hoop ik dat ze dat proeft: vurigheid in het God zoeken, ijver voor de praktische levensregels die het monastieke leven ons stelt om te groeien in geloof, hoop en liefde, om ruim van hart te worden, zodat God steeds meer ruimte krijgt om in ons te wonen.
Dat is een taak voor iedere dag. Zoals Bernardus dagelijks zichzelf de vraag stelde: ‘Bernardus, waartoe ben je hier gekomen?’, zo kunnen we ook iedere dag vragen: ‘Heer, waartoe roep Je me vandaag?’
Het zou kunnen dat dat nogal vermoeiend klinkt: avontuur, inzet, ijver, iedere dag opnieuw. We weten allemaal dat het kloosterleven, ondanks de schijn van rust, ook heel vermoeiend kan zijn. Maar als je alleen maar denkt: ‘Wat moet ik allemaal doen?’, dan is het tijd om een ander beeld tevoorschijn te halen: het beeld van schapen met een herder. Luisteren naar de stem van de Heer is niet luisteren naar de stem van een opdrachtgever voor wie je allerlei klussen moet doen of problemen moet oplossen. Het is luisteren naar de stem van een Herder die zorg voor je draagt, die je naar grazige weiden leidt of thuis brengt in de stal, die je niet in de steek laat als je ziek bent, of niet meer verder kunt, of verdwaalt.
Een tijd geleden zei een zuster me dat ze nu de waarde van gehoorzaamheid ontdekt had. Ze moest al tijden, eigenlijk tegen haar zin, gehoorzamen aan haar priorin die zei dat ze vroeger moest gaan slapen en niet naar de completen en de vigiliën komen. Nu heeft ze ontdekt dat dat is wat ze nodig heeft: extra rust en extra slapen, en dat het langzaam beter gaat. Luisteren naar de stem van de Herder is iets anders dan luisteren naar de stem van de baas. Het is Hem volgen en vertrouwen dat Hij weet wat goed voor ons is, en ons leidt naar waar we moeten of mogen zijn. De weg kan lastig en soms pijnlijk zijn, vermoeiend ook, maar de zekerheid die we hebben is dat de Herder ons Thuis brengt.
Hoe zit het nu met luisteren naar de stem van de Heer en luisteren naar de stem van de overste? Benedictus lijkt dat wel op één lijn te zetten als hij zegt: zij weten van geen uitstel als de overste iets beveelt, alsof God zelf het bevel gegeven had, en verderop in RB 5: De gehoorzaamheid, die aan de oversten wordt bewezen, wordt aan God zelf bewezen, want Hij heeft gezegd: “Wie u hoort, hoort Mij”. Is dan het woord van de overste gelijk aan het woord van God?
Ik vermoed dat iedereen hier in huis weet dat dat niet het geval is. En zelf weet ik het ook. Wie abt of abdis is, heeft niet opeens een directe lijn naar boven. Een overste zoekt nog meer dan anderen naar de wil van God. Wat zou het gemakkelijk zijn als je maar hoefde te spreken om te horen wat God zegt!
Benedictus houdt duidelijk rekening met het feit dat de overste zijn of haar fouten, zonden en gebreken heeft. ‘Doet wat ze zeggen, niet wat ze doen’, raadt hij aan waar de overste zelf steken laat vallen. En als je ziet dat een opdracht niet goed is, dan moet je de abt erover aanspreken en niet zomaar doen wat hij – of zij, in ons geval – zegt. De heilige Teresa is het met hem eens. Ze voelt niets voor blinde gehoorzaamheid die klakkeloos een onzinnige opdracht uitvoert. ‘Lieve zuster, God heeft je verstand gegeven. Dat is om te gebruiken!’ roept ze uit. En een andere keer: ‘Mijn God, waar moet dat heen? Alsof we nog niet dom genoeg waren van nature, willen we het nu nog worden door genade!’
De stem van de overste is niet letterlijk de stem van God. Maar de vraag voor iemand die gehoorzaamheid beloofd heeft volgens de Regel is ook niet: ‘Heer, wat wilt U dat gedaan wordt?’, maar: ‘Heer, wat wilt U dat ik doe?’ Het doel van de gehoorzaamheid is de relatie van liefde met God, niet het nut van de handeling. Het kan best zijn dat een andere handeling objectief gezien beter zou zijn, maar als God had gekozen voor de meest efficiënte manier om de wereld te besturen dan had Hij de mens waarschijnlijk nooit geschapen. De waarde van de gehoorzaamheid die wij beloofd hebben, zit niet in het belang van de daad. Het hoeft niet zo te zijn dat we op deze manier altijd de best mogelijke handelingen doen. God kan werken met onze geslaagde plannen en met de dingen die ons heel goed toeschenen, maar die grandioos mislukken, en met alles er tussenin. De waarde van de gehoorzaamheid zit in de liefde die haar bezielt. En soms gebruikt onze Heer de gehoorzaamheid om ons iets goeds te laten doen wat we zelf nooit bedacht hadden. Hij kan zelfs de overste inspireren om een zuster een echt goede opdracht te geven.
Mogen we vandaag en de komende week vol vertrouwen luisteren naar de stem van onze Herder, hoe en door wie Hij ook tot ons spreekt.
24de zondag C
Toen ik deze morgen in de vigiliën ons in onze kovels zag, dacht ik: oh ja, we zijn allen verloren en teruggevonden dochters. Daarom hebben we dit kleed gekregen toen we om de barmhartigheid van God en van de Orde hebben gevraagd, zoals de zoon van de parabel tegen zijn vader zegt: ‘Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u’. Elke monnik of moniale is deze zoon of deze dochter die, door in te treden, terug thuis wil komen. Ons monastieke leven is een voortdurende bekering, een innerlijke reis naar de Vader.
In het begin van de proloog van zijn Regel heeft Sint Benedictus het over een zoon die zich door slapheid van ongehoorzaamheid van zijn liefdevolle vader verwijderd heeft, en geroepen wordt om weer naar Hem terug te keren.
De verwijzing naar de parabel van de verloren zoon en van zijn barmhartige vader is duidelijk. Onze roeping bestaat erin op de barmhartige Vader te gaan gelijken. Maar kunnen we dat? Niet zozeer door ons onder druk te zetten: ik moet liefhebben, ik wil liefhebben, maar eerder door me bewust te zijn van mijn tekortkomingen en van mijn zwakheid en door te geloven dat ik door God bemind word zonder dat Hij met mijn onwaardigheid rekening houdt. Het is omdat ik me door God aanvaard, vergeven en bemind weet dat ik mijn naaste kan aanvaarden, vergeven en beminnen. Mogen we ons de woorden van Paulus eigen maken en God dank zeggen dat Hij ons zijn vertrouwen heeft geschonken door ons in zijn dienst te nemen, hoewel we zondaars zijn. En de lankmoedigheid die we gekregen hebben, aan anderen doorgeven.
In de eerste lezing, uit Exodus, schijnt Mozes barmhartiger te zijn dan God. Hij wil God afbrengen van zijn toorn tegen het volk dat het gouden kalf aanbad. Mozes brengt God tot een diepere gezindheid, nl barmhartigheid. Mozes weigert zich van de zondaars te onderscheiden. Hij blijft solidair met hen. Het is juist de omgekeerde situatie van die we in het Evangelie van vandaag zien, waarin Jezus de schriftgeleerden en farizeeën tot barmhartigheid probeert te brengen.
Als we toornig zijn over zondaars of verontwaardigd zijn over de barmhartigheid die ze krijgen (zoals de oudste broer in de parabel) mogen we ons, zoals God door Mozes, tot een diepere, zachtmoediger gezindheid laten brengen. Want dieper dan de onbarmhartige broeder die in ons leeft, leeft er ook ook een barmhartige vader in ons die vraagt om aan het licht te komen. We leven maar met God als we het kanaal zijn voor Gods verzoenende aanwezigheid met de persoon die ons nabij is[1].
Moge dat onze manier zijn om aan de vrede in de wereld te werken.
[1] Rowan Williams, Stilte en honingkoek, p. 44
Vorige donderdag is het nieuwe schooljaar begonnen. En vandaag zegt Jezus ons in de Evangelie op welke voorwaarden we zijn leerlingen kunnen zijn. Het zijn 3 voorwaarden:
Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie is nog in staat naar Hem te luisteren? Wie wil nog leerling van Hem worden? Jezus’ leerling zijn kan niet uit liefhebberij. Jezus verwacht van zijn leerlingen een volledig engagement, een radicale onthechting van allen en alles en een bereidheid tot lijden en tot een smadelijke dood.
Ik heb de indruk dat Benedictus door deze Evangeliepassage geïnspireerd werd om het hoofdstuk 58 van zijn Regel te schrijven ‘over de wijze waarop de broeders worden aangenomen’. Jezus noch Benedictus doen marketing. Ze doen geen misleidende reclame en geen kortingen om te lokken. Benedictus zegt: ‘Wanneer een nieuweling zich voor het monniksleven komt aanmelden, mag hem de intrede niet gemakkelijk gemaakt worden. Al het harde en moeilijke waardoor men tot God gaat moet hem worden voorgehouden.’ Hij moet goed weten waartoe hij intreedt, en niet lichtvaardig beslissen maar tijd nemen voor een rijp beraad (zoals in de parabels de man die een toren wil bouwen of de koning die een oorlog wil voeren), want daarna moet men kunnen volharden. Hij moet zijn bezit aan de armen uitdelen. En hij zal niet meer over zijn lichaam kunnen beschikken.
Niet verrassend dat U zo weinig leerlingen aantrekt, Heer, zouden we kunnen zeggen.
Maar opvallend is het feit dat het bloed van de martelaren zaad van christenen is. Dat betekent dat ze in ons een dieper verlangen doen ontwaken dan onze verlangens naar materiële of affectieve zekerheden, en welzijn. Ze zijn de voorboden van de ware vrijheid en van het waar geluk waarnaar we streven. Ja, hoe vreemd het ook schijnt, de taaie eisen van Jezus zijn de weg naar het leven en naar het geluk.
Ik rond af met een gebed van Niklaus von Flüe :
Mijn Heer en mijn God,
Neem alles van mij
Wat mij ver houdt van U.
Mijn Heer en mijn God,
Geef alles aan mij
Wat mij nader brengt tot U.
Mijn Heer en mijn God,
Ontneem mij aan mijzelf
En geef mij geheel aan U.
Zegen, aanbidding en blijdschap – dat zijn de woorden die Lucas gebruikt bij Jezus’ hemelvaart. Alle reden voor een feest. Hij, de mensgeworden Zoon van God, draagt onze mensheid de hemel binnen. Dat geeft vreugde in de hemel en vreugde op aarde. Julian van Norwich schrijft in haar visioenen:
Christus is onze weg, die ons veilig verder leidt in zijn wetten. In zijn lichaam draagt Hij ons de hemel binnen. Ik zag hoe Christus, die allen die gered zullen worden in zich draagt, ons aanbiedt aan zijn hemelse Vader, als een huldebetoon. De Vader ontvangt ons dankbaar als een geschenk, en geeft ons hoffelijk terug aan zijn Zoon, Jezus Christus. Deze wederzijdse gave brengt vreugde aan de Vader, zaligheid aan de Zoon, en verrukking aan de heilige Geest. En van alles wat wij doen, ziet onze Heer het liefst dat wij ons verheugen in de vreugde van de heilige Drievuldigheid over onze redding.[1]
We vieren vandaag dus in zekere zin ook onze eigen ten hemel opneming. In zijn lichaam draagt Christus ons de hemel binnen, zegt Julian. Hij heeft ons mens-zijn aangenomen en brengt het nu terug bij de Vader. We worden een geschenk tussen Vader en Zoon. En onze vreugde is dan niet iets van: ‘Gelukkig, nu ben ik in de hemel’, maar het is een verwonderde blijdschap omdat we een geschenk zijn in de beweging van de Drieëenheid. De Zoon schenkt ons aan de Vader die ons dankbaar aanvaardt. De Vader geeft ons dan weer terug aan de Zoon, omdat Hij weet hoe blij de Zoon daarmee zal zijn. En de heilige Geest geniet van die beweging heen en weer. Niets voor jezelf houden, maar geven en ontvangen en weer geven in een eindeloze dans, dat is de hemelse vreugde.
Onze vreugde bestaat erin dat we een geschenk zijn. Het gaat er niet om een geschenk te krijgen, maar een geschenk te zijn. Thomas Merton schrijft ergens dat het leven een geschenk is, niet om wat we aan goeds ontvangen, maar om wat het ons in staat stelt te geven aan anderen. We zijn bedoeld als geschenk, een geschenk van de Vader aan de Zoon en van de Zoon aan de Vader. En een geschenk aan elkaar. Christus neemt onze mensheid op in de hemel en zendt zijn Geest op de aarde om de verlossing verder te verkondigen, te laten doorwerken. De leerlingen worden met kracht uit de hoge toegerust om aan heel de wereld de verlossing te verkondigen:
Het lijden en sterven van de Messias – in ons lijden en sterven zijn we niet alleen, we zijn met Hem verenigd.
Zijn verrijzenis op de derde dag – de zekerheid van de hoop, de belofte van leven.
De bekering – bevrijding van het kwaad waarin we verstrikt zitten.
De vergiffenis van de zonden – God laat niet toe dat de relatie met Hem door ons voorgoed verstoord wordt. Wat we ook gedaan hebben, Hij wil het wegdragen als we Hem daarom vragen.
De Geest wordt uitgestort en maakt ons tot een geschenk voor elkaar.
Laten we vandaag feest vieren onder de zegen van de Heer en Hem vol vreugde aanbidden.
[1] Julian of Norwich, Showings LT 55
Aan het einde van de 6e eeuw, op het hoogfeest van Pinksteren, hield Gregorius de Grote een homilie over het evangelie van vandaag.[1] Hij zegt tegen zijn toehoorders: ‘Als aan iemand van u gevraagd wordt: “Bemint u God?” dan zou u onmiddellijk en met volle overtuiging zeggen: “Ja, dat doe ik.”’ En vervolgens gaat Gregorius uitleggen dat je niet zomaar kunt zeggen dat je God bemint. ‘Als iemand Mij liefheeft zal hij mijn woord onderhouden’, zegt Jezus. Als het niet in je daden zichtbaar wordt, dan ben je een leugenaar. ‘Iemand die nog steeds alle kanten opgaat en net doet wat hij maar wil, bemint God niet werkelijk, omdat hij zijn eigen wil tegenover God plaatst.’
Zouden wij ook meteen ja antwoorden op die vraag? Wel op Pinksteren waarschijnlijk. Dan staat ons hart in vuur en vlam. En op een mooie paaszondag kan het ook volmondig ja zijn. Het is goed dat die dagen er zijn waarin Gods liefde heel je wezen lijkt te doordringen. Maar op doordeweekse dagen hebben we misschien minder vertrouwen in de zuiverheid van onze liefde. Gevoelens van liefde kunnen ook nogal wispelturig zijn. Soms zijn ze er en soms zijn ze er niet. Dan kan Jezus’ uitspraak over “zijn woord onderhouden” juist heel bemoedigend klinken. Ik voel misschien niet zoveel op dit moment, maar liefde hangt niet alleen van het gevoel af. Zijn woord onderhouden kan altijd. Opstaan voor de vigiliën kan door vol vreugde je bed uit te springen omdat je psalmen wilt zingen voor de Heer. En het kan door moeizaam overeind te komen, terwijl je liever nog zou willen slapen. Het eerste is natuurlijk veel aangenamer, maar het tweede is evengoed een teken van liefde.
Het woord van Jezus, het woord van de Vader onderhouden kan op ieder moment van de dag, wat onze emoties ook zijn. Als je ziel overloopt van dankbaarheid, dan zing je een loflied.
Als je angstig bent, dan kun je proberen te luisteren naar de vraag: Wat wil Jezus nu dat ik doe? in plaats van je te laten verlammen door de angst en datgene uit de weg te gaan waar je bang voor bent. Christian Führer schrijft hoe hij bang was voor het geweld van de staat, maar Jezus in de steek laten is nog erger. Petrus laat zich door de angst dwingen om te zeggen dat hij Jezus niet kent. Dat is niet het einde van Jezus’ liefde voor hem en evenmin van zijn liefde voor Jezus. De vraag of hij liefheeft zal hem opnieuw gesteld worden, en Petrus vertrouwt uiteindelijk zichzelf aan Jezus toe: ‘Gij weet dat ik U liefheb’, hoe rommelig het er van binnen ook uit kan zien.
Het woord van Jezus onderhouden kan als je boos of geïrriteerd bent, als je somber of verdrietig bent. Doen wat er nu gedaan moet worden, luisteren naar wat Christus nu van je verlangt. Dat is jezelf niet in het centrum zetten, maar leven voor Hem. Er is iets wat belangrijker is dan mijn gevoelens, zelfs mijn gevoelens van liefde. En dat is trouw aan God met heel je wezen.
‘Als iemand Mij liefheeft zal hij mijn woord onderhouden; mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen.’ Naarmate we voortgang maken in het onderhouden van zijn woord, verruimt zich ons hart. Natuurlijk zijn we te klein, maar als Hij in ons wonen wil, laten we dan zo wijd mogelijk worden. ‘Laat u hart niet kleinmoedig worden’, zegt Jezus vandaag. Niet kleinmoedig maar ruim en moedig om naar zijn geboden te leven. Soms ervaar je iets van die inwoning. Maar wat als dat weer verdwijnt?
Teresa van Avila schrijft:
Toen ik eens in de tegenwoordigheid van de drie Personen vertoefde, die ik in mijn ziel draag, kreeg ik zoveel licht dat ik er niet aan kon twijfelen dat de levende en waarachtige God daar aanwezig was. (…) Ik bedacht hoe hard het leven is dat ons berooft van die blijvende heerlijke tegenwoordigheid en (…) de Heer zei me: “Denk eraan, dochter, hoe je Mij na dit leven niet meer kunt dienen als nu. Eet voor Mij en slaap voor Mij; en al wat je doet, doe het voor Mij, alsof jij niet meer leefde, maar Ik in jou, zoals Paulus het heeft gezegd” (Gal 2,20).[2]
Moge het paasmysterie doorklinken in ons leven als het werk weer onze volle aandacht vraagt.
[1] Gregory the Great, Forty Gospel Homilies, CS 123, homily 30
[2] Teresa van Avila, Gewetensbrieven 52
Het is de zondag van de Goede Herder. Dat betekent dat we onszelf in de schapen mogen herkennen. En wat houdt dat in, schaap zijn? ‘Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij.’ Vandaar de aansporing iedere morgen bij het begin van de vigiliën: ‘Heden, als gij zijn stem hoort, verhardt u dan niet!’ Luisteren naar zijn stem, dat is ons hele leven. Of liever, we zouden willen dat dat ons hele leven is. De hele dag door luisteren naar de stem van de Heer, hoe doe je dat?
Net als een schaap: grazen en herkauwen. Een schaap graast een poosje, kauwt het voedsel kort en slikt het door, en als het genoeg gegeten heeft, gaat het liggen herkauwen. Vier tot zes keer per dag en iedere keer zo’n 10 tot 50 minuten, volgens een website over schapenvoeders. Net zo besteedt de monnik tijd aan lectio: je leest de Schrift, je luistert naar het Woord van de Heer, en vervolgens herkauw je de woorden: meditatie.
Het woord meditatie heeft een hele betekenisontwikkeling doorgemaakt. In de tijd van Benedictus betekende het zowel uit het hoofd leren als de tekst hardop herhalen. Vanaf de zesde eeuw vinden we ook de betekenis ‘nadenken over’, ‘overwegen’. Je verdiepen in een tekst, verbanden zoeken met andere plaatsen in de Schrift, proberen de betekenis te doorgronden. Meditatie is een serieuze bezigheid waar verstand en hart bij betrokken zijn. In de 12e eeuw begint meditatie los te raken van het lezen. Er zijn zoveel dingen om over na te denken en doordat de regels voor Schriftuitleg strenger worden, kan niet alles meer met de Schrift in verband worden gebracht. Onze cisterciënzer vaders konden nog met één Bijbeltekst alle kanten op gaan, maar de bijbeluitleg wordt letterlijker en de bewegingsvrijheid wordt kleiner. ‘De brede intellectuele interesse van iemand als Hugo van St Victor moest wel losbreken van een tekst die niet langer geïnterpreteerd kon worden in een sublieme geringschatting voor zijn voor de hand liggende betekenis.’[1]
In deze tijd wordt meditatie ook minder een zaak van het verstand en meer van het gevoel. Het gaat om de devotie. Aelred onderscheidt meditatie over het verleden, over de huidige menselijke conditie en over de Laatste Dingen. Bij de meditatie over het verleden denkt hij vooral aan het leven van Jezus. Door een levendige verbeelding van de verhalen worden emoties opgeroepen en wordt de liefde gewekt of versterkt. De Bijbeltekst zelf wordt van minder belang. Er verschijnen op den duur meditatieboeken die ook allerlei visioenen bevatten met details uit het leven van Jezus en van Maria. De lading van meditatie wordt anders. Margery Kempe barst in tranen uit als ze in de kerk voor het beeld van een pieta staat. De priester komt naar de hevig snikkende vrouw toe en zegt haar: ‘Mevrouw, Jezus is al lang geleden gestorven.’ Als ze een beetje tot bedaren is gekomen, antwoordt ze hem: ‘Heer, zijn dood is zo nieuw voor mij als was Hij vandaag gestorven, en het lijkt me dat het zo ook voor u zou moeten zijn en voor alle christenen.’
Ignatius van Loyola keert weer terug naar de Bijbelse tekst en legt er weer meer nadruk op dat je eerst tot een goed begrip van de tekst moet komen om in de meditatie, waarin wil en gevoel ook van belang zijn, de wil van God te leren kennen. En in onze tijd denken we misschien snel aan stiltemeditatie als we het woord meditatie horen.
Maar vandaag is het de zondag van het schaap zijn bij de Goede Herder, en we hebben een kostbare traditie van herkauwen die we wel mogen koesteren. Luisteren naar zijn stem de hele dag. Dat doe je door het evangelie van de dag voor jezelf te herhalen, erover na te denken, associaties op te laten komen, en weer terugkeren naar de tekst en herhalen. Het is een keuze: waarmee vul ik mijn denken overdag? Ik kan denken aan wat we eten, aan wat ik zou willen hebben, aan mijn medezusters, positief of negatief, aan mijn werk, ik kan dagdromen, denken aan wat ik zou willen dat gebeurt, of blijven wroeten in iets dat gebeurd is, ik kan hopen dat iemand iets tegen me zegt, dat ik aandacht krijg. Waar gaan onze gedachten naartoe als ze niet in beslag genomen zijn door aandacht voor wat nu gedaan moet worden?
Mijn schapen luisteren naar mijn stem, zegt Jezus. En als zijn schapen mogen we dat de hele dag doen. Hij spreekt iedere dag nieuw. Hij kent ieder persoonlijk en weet wat we nodig hebben. Niemand kan ons roven uit zijn hand. Hij spreekt wel, we hoeven alleen maar te luisteren. Het kan helpen om eenvoudig één zin van de lezing van de dag met je mee te nemen en daar steeds naar terug te keren op alle lege momenten als je geest niet door iets anders bezet is. Schaap zijn en herkauwen, luisteren naar de stem van de Herder die ieder schaap kent, en Hem volgen. Dat is de vreugde van iedere dag.
[1] Simon Tugwell, Ways of Imperfection
De Heer is opgestaan! Ja, Hij is waarlijk opgestaan. Halleluia!
Pasen brengt een intense vreugde en een diepe bevrijding. Op de avond van die eerste dag, nadat de leerlingen al verwarrende berichten gehoord hadden over het lege graf, is de Heer zelf aan hen verschenen. En een week later opnieuw, nu ook Thomas erbij was. Hij ziet de wonden en roept uit: ‘Mijn Heer en mijn God!’
Inmiddels zijn we een beetje later en de leerlingen zijn teruggekeerd naar Galilea. Hoe leef je verder met de werkelijkheid van Christus’ verrijzenis? Op een gegeven moment moet er ook gewoon brood op de plank komen. ‘Ik ga vissen’, zegt Petrus, en de anderen gaan met hem mee. Terug in het gewone leven met de gewone moeilijkheden en de gewone mislukkingen. Ze zijn de hele nacht in touw, maar ze vangen niets. Is dat nu de vreugde van Pasen? Wat is er eigenlijk veranderd door de verrijzenis?
Toch is er iets veranderd. Na die nacht vissen zonder enig resultaat, staat er iemand op het strand die vraagt of ze wat vis hebben. Nee, niets. En dan volgt de opdracht om het net aan de andere kant uit te werpen, waar ze zoveel vis vangen dat ze het net niet meer op kunnen halen. In de wereld van Pasen kun je midden in de grootste mislukking iemand tegenkomen die de zaken omkeert. We kunnen niet meer zeker zijn dat de zaken zijn zoals ze zijn; dat een mislukking het einde is; dat wat we zien en kennen de enige werkelijkheid is. We kunnen niet meer zeker zijn dat we Jezus niet zullen tegenkomen. Opeens kan Hij er staan en ons aanspreken. De toekomst breekt in in onze wereld.
En wat zegt Hij dan? Hij vraagt ons om vis. Dat is zijn eerste vraag. Hij staat niet klaar met geroosterde vis voor de leerlingen die niets hebben. Hij vraagt aan hen de vis. En als ze die niet hebben, stuurt Hij hen uit, geeft hun als het ware de vis in het net, zodat Hij de vis van hen kan ontvangen. De toekomst die inbreekt in onze wereld, schakelt het verleden niet uit. Hij had kunnen zeggen: ‘Is de vangst mislukt? Dat geeft niet. Ik doe het voor jullie en we denken niet meer aan die verloren nacht.’ Maar dat zegt Hij niet. De leerlingen worden opnieuw uitgestuurd, ze vangen vissen in overvloed, en Jezus ontvangt van hen vis voor de gezamenlijke maaltijd. Hij is niet de grote probleemoplosser. Hij is Degene die liefheeft en wacht op ons geschenk, op ons antwoord. Hij ontvangt onze vijf broden en de twee vissen om de grote menigte te voeden. Hij ontvangt brood en wijn, het werk van onze handen, om ons zijn Lichaam te schenken.
Zijn verrijzenis betekent niet dat het verleden er niet toe doet. Ze betekent dat het verleden niet het laatste woord heeft, dat er herstel mogelijk is: vergeving en verzoening.
Petrus heeft Jezus driemaal verloochend, daar op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester. En wat doet Jezus? Hij steekt een houtskoolvuur aan op het strand. Het woord ‘houtskoolvuur’ komt maar twee keer voor in het evangelie: het wordt gebruikt voor het vuur dat de knechten en de dienaars van de hogepriester hebben aangelegd en waar Petrus zich staat te warmen als hem gevraagd wordt: ‘Hoor jij ook niet bij die Jezus?’ en het wordt hier gebruikt voor het vuur dat Jezus aansteekt op het strand om de vis te roosteren. Alsof de geur ervan Petrus al terug kan brengen naar het pijnlijke moment van zijn verloochening.
Jezus stelt aan Petrus de vraag waar het Hem om gaat: ‘Heb je Mij lief?’ Verrijzenis betekent dat Jezus die vraag kan stellen, na al onze verloocheningen, na ons verraad, nadat we Hem gedood hebben. Onze mislukkingen, onze afwijzing van Hem zijn niet definitief. Hij laat ze niet definitief worden, omdat zijn liefde definitief is.
Heb je niets gevangen vannacht? Zijn al je inspanningen tevergeefs geweest? Toch wil Ik uit jouw hand de vis ontvangen. Vaar weer uit en gooi het net uit aan de andere kant.
Heb je Mij verloochend, gehandeld alsof je Mij niet kende, alsof alleen je eigenbelang telde? Ik geef je niet op. Ik vraag alleen opnieuw: ‘Heb je Mij lief?’ En nog eens. En nog eens. Zo vaak als je Mij afgewezen hebt. En Ik vertrouw je de zorg voor mijn schapen toe.
Het herstel van de relatie is echt. Jezus had kunnen zeggen: ‘Goed, Petrus, Ik vergeef je. Maar Ik weet nu wat voor iemand je bent en Ik zal maar niet teveel op je vertrouwen.’ Dan houdt het verleden de macht. Maar zoals Jezus tegen de leerlingen zei: ‘Gooi het net uit aan de andere kant’, zo zegt Hij nu tegen Petrus: ‘Hoed mijn lammeren, hoed mijn schapen.’ Hij geeft wat Hij vraagt. Hij schenkt aan Israël bekering en kwijtschelding van zonden. We hoeven niet meer vast te zitten in onze angst en in onze zonde. Heel ons leven wordt samenspel.
De vreugde van Pasen is dat we niet meer weten waar we aan toe zijn. Het verleden bepaalt niet meer alles. De toekomst is niet voorspelbaar vanuit het verleden. Midden in onze wereld, in onze mislukkingen, kunnen we de Verrezene ontmoeten die vraagt: ‘Heb je Mij lief?’ En die ons bevrijdt om antwoord te geven en ja te zeggen en te leven.
De Heer is opgestaan! Ja, Hij is waarlijk opgestaan!
De vreugde van de paasmorgen, het ongehoorde feit van de verrijzenis … je zou verwachten dat de wereld erdoor verandert. Dood, waar is uw prikkel? Dodenrijk, waar uw overwinning? Maar er lijkt maar bitter weinig te veranderen. Bombardementen gaan gewoon door. Mensen sterven door bruut geweld, door honger. Maakt het dan niet uit dat Jezus is verrezen uit de dood?
Zeggen ze dat Hij is opgestaan
waarom is de wereld dan dezelfde,
lijdt Hij dagelijks nog duizend doden,
altijd door zoals het immers is?
Weegt het lijden deze korte tijd
ook niet op tegen de heerlijkheid
die eens komen zal, is duizend jaar
als de dag van gisteren, als een droom,
altijd duurt die boze droom nog voort,
roept het bloed van Abel van de aarde,
wordt de stem in Rama weer gehoord,
altijd weer hetzelfde, Rachel weent
om haar kinderen die niet meer zijn.
En daar blijft mijn ongeloof bij staan,
dat ik net als Thomas telkens twijfel,
enkel in zijn wonden Hem herken.
J.W. Schulte Nordholt
De Heer is verschenen op de avond van die eerste paasdag. ‘Vrede zij u’, heeft Hij gezegd tegen de leerlingen. Hij heeft op hen geblazen om hun de heilige Geest te schenken, maar wat verandert er? Een week later zitten ze net zo bij elkaar, binnen, terwijl de deuren gesloten zijn. Er kan nog steeds van alles gebeuren en de angst is er nog steeds.
Wat er wel veranderd is, is dat Thomas erbij is. De andere leerlingen hebben hem verteld dat ze de Heer gezien hebben, maar hij wilde het niet geloven. In de paasverhalen die we de afgelopen week gelezen hebben krijg ik de indruk dat de anderen het ook niet direct geloofden als het hun gezegd werd. Maria Magdalena kwam het vertellen, maar ze geloofden haar niet. Het verhaal leek hun beuzelpraat. Volgens Marcus werden zelfs de twee leerlingen die op weg waren en Hem ontmoet hadden, niet geloofd. En Mattheüs zal schrijven dat, wanneer de leerlingen Jezus zien op de berg in Galilea die Hij hun aangewezen had, ze zich neerwerpen in aanbidding, maar sommigen twijfelen. Het is een beetje oneerlijk om alleen Thomas ongelovig te noemen.
Thomas kon het niet geloven, maar wat heeft Hij nodig om wel te geloven? Hij zegt niet: ‘Zolang de Romeinen zich niet terugtrekken, zal ik niet geloven.’ Of: ‘Zolang er geen einde komt aan onderdrukking en geweld, aan armoede en uitbuiting, zal ik niet geloven.’ Hij verwacht blijkbaar niet dat de wereld ineens veranderd is. Wat hij verlangt is Jezus te zien. En dan valt het op dat hij niet zomaar Jezus wil ontmoeten. Nee, hij wil zijn wonden zien. Als God iemand uit de doden opwekt, zou Hij dan niet meteen alle sporen van het lijden kunnen uitwissen? Dat is voorbij, we vegen het uit, het is te pijnlijk om nog aan te denken.
Thomas verlangt niet een gladgestreken Jezus terug te zien, alsof de kruisiging alleen een boze droom was. Voor Thomas zijn de wonden het herkenningsteken. Zonder de wonden zou het iemand kunnen zijn die zich voordoet als Jezus, of misschien zou het Jezus’ geest kunnen zijn. Maar als Hij werkelijk verrezen is, dan is het met zijn wonden, met zijn hele geschiedenis, met alles wat ze samen meegemaakt hebben. Dan heeft de geschiedenis zin.
Thomas is samen met de leerlingen in het huis, de week na die eerste paasdag. Ze hebben de deuren weer gesloten. En Jezus verschijnt opnieuw en zegt: ‘Vrede zij u.’ Hij spreekt Thomas aan en nodigt hem uit om te kijken, om aan te raken. De wonden zijn zichtbaar, maar nu zijn ze geen bron van lijden meer. Thomas kan ze aanraken. Er is geen pijn meer. Op sommige schilderijen zie je lichtstralen uit de wonden komen.
Net zoals de heilige Drieëenheid alles uit niets gemaakt heeft, zo, op dezelfde manier, zal Hij maken dat al wat verkeerd is ten goede komt. (Julian of Norwich, 32) De geschiedenis wordt niet uitgewist, maar pijn en lijden worden omgevormd tot licht, het kruis wordt bron van heil, zonde wordt door berouw en vergeving tot zegen. De schepping is al een groot wonder, hoe alles uit niets tot stand komt. Maar deze herschepping is een nog groter wonder. Onvoorstelbaar als je aan de beelden uit Oekraïne of Afrika denkt. Wij zien daden gedaan worden die zo slecht zijn, en wonden toegebracht worden die zo groot zijn, dat het ons onmogelijk lijkt dat er nog iets goeds uit komt. Maar Thomas ziet al hoe de wonden zijn omgevormd. En zalig wie niet zien, maar toch geloven. De wereld is niet veranderd met Pasen, maar wel ons leven in de wereld. Omdat wat de wereld ons voorspiegelt als de hoogste macht ondergeschikt is aan Gods creatieve liefde. De Gekruisigde is verrezen en zijn wonden stralen van licht. Dat is de vaste grond van onze hoop.
Er blijft nog een daad die de heilige Drieëenheid zal doen op de laatste dag … Deze grote daad, besloten door de Heer God van voor alle tijden, en gekoesterd en verborgen in zijn heilig hart, is alleen aan Hem zelf bekend. Hierdoor zal Hij tenslotte alles goed laten komen. Want net zoals de heilige Drieëenheid alles uit niets heeft gemaakt, zo zal Hij ook alles wat verkeerd is zeer goed uit laten komen.
De Heer is waarlijk opgestaan! Alleluia!