2e Kerstdag, H.Stefanus
Als we de kerk binnenkomen en in het midden buigen voor het Allerheiligste, ligt hier voor het altaar het kindje Jezus met open armpjes en het glimlacht naar ons. Alsof er niets aan de hand is. Alsof er geen kwaad bestaat en het vol vertrouwen de wereld kan omarmen.
Maar als er iemand is die het kwaad ziet zoals het is, dan is het juist dit Kind. Het is omdat Jezus het ziet, dat Hij gekomen is. Hij, de Zoon van God, is afgedaald in de modderpoel van onze wereld, niet per ongeluk, als een verdwaald brokje goedheid en tederheid, maar om deze wereld te omarmen en te redden. Hij weet heel goed wat Hij doet. Wij zijn degenen van wie Hij zeggen zal: ‘Ze weten niet wat ze doen.’
Als God komt om de wereld te redden van zonde en doodsheid, om ons te bevrijden van het kwaad, dan komt Hij niet met een leger van engelen om eens even orde op zaken te stellen. Een leger van engelen was er wel eventjes bij de geboorte van het Kind, maar ze hadden geen wapens bij zich om een einde te maken aan onderdrukking en alle kwaad. Ze zongen zomaar ‘Vrede op aarde’ en de enigen die het gehoord hebben, waren enkele herders. God komt als een Kind zonder macht. En het is zo dat we Hem in ons leven ook in deze tijd ontmoeten. We komen Hem niet tegen vanuit rijke mogelijkheden, bij voor de hand liggende verwachtingen en op de vleugels van optimisme, maar juist daar waar niets is, waar alles de andere kant op wijst, en waar de onmacht ons overspoelt. Zo schrijft Stefan Paas in een boek over wat heil en redding betekenen in deze tijd. Onze mogelijkheden zullen het heil niet brengen. En als wij denken: ‘Nu gaat het de goede kant op. Op deze manier zal het lukken’, dan gebeurt er iets onverwachts en we struikelen.
Gods heil blijft op afstand wanneer wij onszelf handhaven, koste wat kost sterk en “in control” willen zijn, anderen op afstand oordelen, een houding aannemen van beheersen en overheersen, of in de concurrentiestand schieten. En Gods heil krijgt ruimte waar we de controle kwijtraken, schrikken van onszelf, degene op wie wij eerst neerkeken “uitnemender achten dan onszelf”, machteloos en hulpeloos worden, meer bezig zijn met te dienen dan gediend te worden.[1]
Stefanus had weinig reden tot optimisme toen een groep mensen met hem begon te redetwisten. Zijn woorden van leven maakten hen alleen maar woedend en ze dreigen hem kwaad te doen. In die situatie van onmacht kijkt hij op naar de hemel en ziet Gods heerlijkheid en Jezus staande aan Gods rechterhand. Helpt dat? Wordt hij gered van degenen die hem willen doden? Waar is het heil van God nu?
Misschien kijk ik naar de verkeerde kant. Stefanus wordt gestenigd en sterft. Hij geeft zijn geest aan Jezus, wat ook redding is. Maar er is een ruimere redding. Gods Zoon is niet mens geworden voor de enkeling die het goed doet, voor de rechtvaardigen. Hij is gekomen voor de zondaars. En als Stefanus de hemel geopend gezien heeft en Jezus hem nabij is, kan hij bidden: ‘Heer, reken hun deze zonde niet aan.’ Het zijn de geweldplegers die gered moeten worden. Om hen, om ons tot bekering te brengen is Gods liefde tastbaar op aarde verschenen in het kleine Kind Jezus, in een man die sterft aan het kruis zonder op te houden te beminnen.
Het Kindje hier voor het altaar houdt de armen wijd open. Hij weet wat Hij doet en wij mogen meedoen.
Moge Hij ons zijn glimlach schenken.
[1] Stefan Paas, Vrede op aarde : Over heil en redding in deze tijd, Utrecht 2023, p.42