19e zondag A, 13 augustus
‘Wanneer we zien dat wij omgeven zijn door talrijke lastige moeilijkheden, vermoeid van het varen te midden daarvan met onze armzalige middelen, beelden we ons dan in dat ons bootje midden op zee is, heen en weer geslingerd door de golven, die willen dat ons geloof, of de een of andere deugd, schipbreuk zou lijden.’
Dat zei Origenes vanmorgen in de vaderlezing van de vigiliën.[1] Als je gebukt gaat onder lastige moeilijkheden en zorgen, als je moe bent van de tocht, bedenk dan allereerst dat het Jezus is die ons heeft opgedragen om scheep te gaan naar de andere oever. We zijn niet zelf als toeristen in een rondvaartboot gestapt puur om te genieten van de bezienswaardigheden onderweg. Jezus dwong zijn leerlingen in de boot te gaan, zegt het evangelie. Het is niet op eigen initiatief dat we ons nu te midden van hoge golven bevinden.
En wat is het gevaar van die golven? Waar zijn de golven op uit?
Willen ze ons in levensgevaar brengen? We kennen vast wel een verhaal van iemand die in levensgevaar was en die op wonderbaarlijke wijze het leven teruggekregen heeft. Daar hoef je niet ver voor te kijken. Maar heel vaak gebeurt dat niet. Jezus kan de wind doen liggen, maar Hij lijkt dat heel vaak niet te doen, en dan verongelukt iemand op jonge leeftijd, dan komen zoveel mensen om in oorlogen, door honger, enz. Als de golven voor levensgevaar zouden staan, is het een mooi verhaal, maar gaat het heel vaak niet op.
Misschien denken we in de alledaagse praktijk van het leven dat de golven ons het plezier en het gemak willen ontnemen. Ze maken ons het leven moeilijk en we proberen er alles aan te doen om in rustiger water te komen. Ik heb toch niet gevraagd om deze moeilijkheden. Waarom moet ik hier nu zo ploeteren, terwijl anderen in de zon zitten?
Dag Hammarskjöld schrijft:
Vermoeid
en eenzaam.
Vermoeid,
het hart doet zeer.
Langs de rotsen
sijpelt de dooi.
De vingers zijn stom,
de knieën trillen.
Nu, nu is het ogenblik daar
dat je niet mag loslaten.
Anderen vinden rustplaatsen
op hun weg, in de zon
waar ze elkaar ontmoeten.
Maar dit
is jouw weg
en het is nu, nu
dat je niet mag falen.
Schrei,
als je kunt,
schrei
maar klaag niet.
De weg koos jou –
en je moet dankbaar zijn. (Merkstenen, 6 juli 1961)
De weg koos jou. Het is Jezus die ons heeft opgedragen scheep te gaan. En het gevaar van de golven is niet dat we het leven erdoor kunnen verliezen. Het probleem is ook niet dat ze ons het leven moeilijk maken. Het gevaar is dat ‘ons geloof, of de een of andere deugd, schipbreuk zou lijden’. We zijn op weg naar de andere oever en wat ons verhindert die te bereiken is niet de lichamelijke dood, niet de moeilijkheden onderweg, maar wel de dood van onze ziel. Het vertrouwen op God opzeggen, de liefde laten verkillen, je eigenbelang zoeken, verbittering, en vul maar aan … Dat zijn de dingen die ons uit de koers brengen. Elke dag zijn er vele momenten om te kiezen of je dapper doorvaart of dat je je laat meeslepen door de golven.
De lezingen van vandaag zeggen ons vooral ook dat we de tocht niet alleen hoeven te maken. Elia wordt, als hij helemaal ontmoedigd is naar de berg Horeb gestuurd nadat een engel van de Heer koeken voor hem heeft gebakken zodat hij de reis aankan. En daar op de Horeb ervaart hij de aanwezigheid van God in het suizen van een zachte koelte. Niet dat daarmee zijn leven rustig wordt, maar door die nabijheid van de HEER kan hij weer verder op de weg die de HEER van hem vraagt.
In het evangelie komt Jezus naar de leerlingen toe als ze worstelen in de storm. Als Petrus verlangen zo groot is dat hij niet langer kan wachten om bij Jezus te zijn, dan houdt het water en loopt hij over de golven naar Jezus toe. En als de wind te beangstigend wordt, grijpt Jezus hem vast.
Hij gaat nog steeds voorbij, in het suizen van een zachte stilte:
“De moerbeitoppen ruisten”
God ging voorbij.
Neen, niet voorbij, hij toefde;
Hij wist wat ik behoefde,
en sprak tot mij.
Sprak tot mij in den stillen,
den stillen nacht.
Gedachten die mij kwelden,
vervolgden en ontstelden,
verdreef Hij zacht.
Hij liet zijn vrede dalen
op ziel en zin;
’k voelde zijn vaderarmen
mij koest’ren en beschermen,
en sluimerde in.
Den morgen die mij wekte
begroette ik blij;
ik had zo zacht geslapen,
en Gij, mijn schild en wapen,
waart nog nabij.
Nicolaas Beets
[1] Bloemen van wijsheid : Meditaties van de kerkvaders bij de zondagsevangelies, Uitgeverij Betsaida