Kapittel zondag 19 juni
Jezus is alleen aan het bidden. Niet helemaal alleen, want zijn leerlingen zijn bij Hem. Of misschien komen ze naar Hem toe terwijl Hij aan het bidden is. En wat vraagt Hij dan? ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben?’
Dat is een vraag die we allemaal wel eens stellen. Wat zeggen ze van me? Wat zullen de anderen van mij denken? Niet bepaald een vraag die je direct na het gebed verwacht. Het is meestal vanuit een onzekerheid of angst dat die vraag opkomt. Wat zullen ze zeggen? Ben ik wel goed genoeg? ‘Ze’ zullen het wel afkeuren wat ik doe, of kritiek hebben.
Meestal zijn onze voorstellingen van wat de ander over mij zal denken negatiever dan de werkelijke gedachten van de ander. En als die vragen in ons rondspoken, is het juist goed om te gaan bidden, om als het ware een warm bad te nemen in de liefde van God, die niet afkeurend en kritisch naar ons kijkt, maar ons ziet zoals we zijn en zich niet afkeert, maar juist naar ons toe komt en ons opneemt. In het gebed komt er iets anders tegenover de angst te staan: het weten dat je aanvaard bent, waardoor je vrijer wordt. Het doel van ons leven is immers niet doen wat de ander vindt dat ik moet doen, maar leven voor God, Hem plezier doen, samen met de anderen.
Bij Jezus is de volgorde andersom. Hij is aan het bidden en van daaruit komt de vraag: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben?’ Niet bepaald een vraag die je dan verwacht. Zou Hij uit het gebed komen en dan meteen rond zichzelf cirkelen en zich afvragen wat mensen van Hem vinden? Of komt hij uit het gebed en is dan juist gericht op de anderen? De vraag wie de mensen in Hem zien is niet van belang voor Hemzelf, maar voor ons. Voor ons is het van levensbelang om in Jezus de Messias van God te herkennen.
Wie is Hij voor mij? Jezus stelt de vraag en Hij bevestigt het antwoord van Petrus. En vervolgens geeft Hij uitleg. Niet dat hij ons een boek over christologie overhandigt. Die boeken mogen we zelf schrijven en daar zullen verschillende beelden van Jezus in gegeven worden. Maar wat Hij ons leert, wat wezenlijk is in alle beelden die we van Hem kunnen hebben, is dat Hij, de Mensenzoon en de Messias, onze Verlosser en onze Koning, veel moet lijden en verworpen moet worden. Hij wordt ter dood gebracht en Hij zal op de derde dag verrijzen. Zijn leven is geen succesverhaal, maar het is wel de weg ten leven.
Zijn leerlingen en allen worden uitgenodigd om zijn weg te volgen en zo gered te worden en het leven te vinden. Hij belooft niet dat ze beschermd zullen zijn tegen alle lijden. Dat is misschien wat wij hopen als we zeggen: ‘Gij zijt de Gezalfde Gods.’ En wij vragen ons af hoe de wreedheden van een oorlog kunnen bestaan als God liefde is, of waarom God iemand die we liefhebben niet beschermt tegen een pijnlijke slopende ziekte. Dat zijn vragen die ook gesteld mogen worden. Job doet het vele hoofdstukken lang en God antwoordt hem dat hij goed gesproken heeft. De aanklacht van Job doet meer recht aan God dan de toespraken waarmee de vrienden van Job God proberen te verdedigen.
Maar wat Jezus ons hier zegt, is geen uitleg hoe het nu zit met het lijden, maar een verzekering dat we het leven niet vinden als we het lijden willen ontvluchten. Hijzelf gaat de weg van lijden en verrijzenis voor ons. En wij mogen Hem volgen. Niet omdat we willenlijden, maar omdat we bij Hem willen zijn. ‘Wie Mij wil volgen…’, zegt Hij. Het eerste is in Hem degene te herkennen die onze redding is. En dan hoef je niet bang te zijn dat de weg doodloopt. ‘Wie zijn leven verliest om Mijnentwil, zal het redden.’
Wat zijn de vragen die wij stellen als we gebeden hebben?
Dat hoeft niet een angstige vraag te zijn van ‘wat zullen de anderen van mij denken?’ En ook niet de vraag ‘hoe kan ik zo prettig mogelijk leven? hoe kan ik omzeilen waar ik last van heb?’ De enige vraag die echt van belang is, is: ‘hoe kan ik Jezus volgen?’ of: ‘waarmee kan ik God een plezier doen?’
Geef ons de kracht, Heer, om met U dezelfde weg te gaan en eens thuis te komen bij U.