7e zondag van Pasen C, 1 juni 2025
‘… dat zij allen één mogen zijn.’
Hoe doen we dat? Gisteren, in de lezing uit Rom 12, gaf Paulus daar al richtlijnen voor:
Bemint elkander hartelijk met zusterlijke genegenheid.
Acht anderen hoger dan uzelf.
Benedictus neemt dat op in zijn Regel in RB 72: ‘zij moeten wedijveren in respect voor elkaar’. De anderen hoger achten dan jezelf, dat betekent niet jezelf buiten de gemeenschap sluiten. Zo van: ik ben niets waard, de anderen kunnen het allemaal beter. Het betekent wel: weten hoezeer we elkaar nodig hebben, blij zijn om de gaven van de ander en ze kunnen ontvangen, en vrij zijn om je eigen gaven te delen, zonder je daarmee te verheffen boven de ander. De ander hoger achten dan jezelf, dat gebeurt wanneer je je minder bewust wordt van jezelf en oog krijgt voor de schoonheid van de ander.
Maar dan zegt Paulus – of liever, de Willibrordvertaling – even verderop:
‘Schikt u zonder hooghartigheid in de omgang met gewone mensen.’
Daar struikelde ik over. Misschien kun je het anders beluisteren, maar ik vind het erg hooghartig klinken. Het lijkt alsof Paulus veronderstelt dat hij en wij niet bij de gewone mensen horen.
De Statenvertaling zegt het anders: ‘Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige.’ En als ik een poging doe tot letterlijke vertaling, dan krijg je:
‘Zint niet op hoge dingen, maar laat u meetrekken naar de nederige dingen’; of ‘laat u meetrekken naar de nederige mensen.’
Richt je verlangen niet naar boven, niet naar een hogere plaats, naar een betere positie, naar belangrijke en interessante contacten, naar meer bezit en aanzien. Maar laat je meetrekken naar de nederige dingen of de nederige mensen. Grammaticaal gezien is het allebei mogelijk, maar omdat Paulus het hier steeds over de onderlinge relatie heeft, gaat het hier misschien voor hem ook vooral over mensen: mensen die geen hoge positie hebben, die niet veel betekenen en waar je snel aan voorbij zou lopen. Maar laat je meetrekken, zegt Paulus dan. Meetrekken door Wie? Wie anders dan Jezus die zich niet heeft willen vastklampen aan de gelijkheid met God, maar mens is willen worden en zich vernederd heeft. Als we in deze dagen wachten op de Geest, kunnen we verwachten dat Hij ons in die richting zal blazen: naar beneden.
Laat je meetrekken naar de nederigen, naar de eenvoudige en onaanzienlijke mensen en dingen, want daar vinden we Christus. Hoe doe je dat? Het kan al door gewoon de afwas te doen.
Eén van de gedichten van Judith Herzberg gaat daarover. Het heet ‘Afwasmachine’ en het is opgedragen aan haar bestek:
Adieu, messen en vorken, ik was jullie nooit meer af.
Het is uit tussen ons. Geen toegewijd leuteren meer
tussen zachte doeken, ik stop jullie als lastige kindertjes
in een crèche, ik ben blij dat ik jullie heb,
o, ik zou jullie niet willen missen! maar nooit
meer zullen jullie als bekenden door mijn handen gaan.
Handenbindertjes! voortaan zijn jullie vaat.
Hoor eens, we moeten redelijk zijn, het gaat niet aan
die conversaties na het ontbijt, hoe was de pap,
maakte het ei erg vlekkerig, is er niet al te hard
op je gebeten en was de rabarber verfrissend?
En het douwderideine lepeltje mijn deukje mijn
klein fijn mongooltje, moet jij ook door de molen?
O grote opscheplepel worden je kinderen nu voortaan
zonder aanzien des persoons door het water geslagen?
Wij moeten niet kinderachtig zijn. Warme sopjes
hebben hun tijd gehad. De wereld eist ons op
voor gewichtiger zaken. Mijn persoonlijkheid
bijvoorbeeld, moet nog ontplooid. Dat
kan natuurlijk niet met jullie, of met de kopjes.
De wereld eist ons op voor gewichtiger zaken. Maar om de Geest te ontvangen, om je te laten meetrekken door Christus, is eenvoudigweg samen de afwas doen nog niet zo gek.
Moge Hij ons leren in eenvoud te leven, in eerbied voor elkaar en voor de nederige dingen.