6e Paaszondag, 14 mei
‘Als je Mij liefhebt, zul je mijn geboden onderhouden’. De afgelopen week kwamen we in de evangelielezingen steeds dat verband tegen: liefhebben en geboden onderhouden.
In eerste instantie kan het bedenkelijk klinken: je bent mijn vriend als je doet wat ik zeg. Maar het heeft ook iets bevrijdends. Hoe weet ik dat God liefheb? Misschien voel ik er niet veel van. Of misschien voel ik juist wel allerlei warme en mooie gevoelens van liefde, maar is dat echt? Dan wordt het eenvoudig als de Heer zegt: ‘Wie mijn geboden onderhoudt, die is het die Mij liefheeft’. Wat je ook voelt, je kunt beginnen met de geboden die je ontvangen hebt. Geboden als wegwijzers naar een leven in vriendschap met Christus en met elkaar. Eraan gehoorzamen is een gehoor geven, antwoord geven uit liefde.
Augustinus die in de 5e eeuw preekte over de verzen die we vandaag lezen, stelde niet zozeer vragen bij het verband tussen geboden en liefhebben. Misschien ook wel, hij zegt dat er heel veel vragen te stellen zijn, maar dat is voor zijn gehoor niet het belangrijkste om op in te gaan. Zijn vraag is hoe het zit met de Geest die Jezus belooft. ‘Als je Mij liefhebt, houd je dan aan mijn geboden. Dan zal Ik de vader vragen jullie een andere parakleet te geven die altijd bij je zal blijven: de Geest van de waarheid.
Hoe kan de Heer dat nu zeggen, terwijl we zonder de Geest Hem niet kunnen liefhebben en zijn geboden niet kunnen onderhouden? Moeten we dan uit onszelf eerst Christus liefhebben en doen wat Hij gebiedt, en krijgen we vervolgens als beloning de heilige Geest? Dat zou een ontmoedigende gedachte zijn voor zie in zijn eigen hart het gebrek aan liefde kent.
‘Nee, die opvatting is heel verkeerd!’ roept Augustinus uit. Niemand kan zeggen ‘Jezus is de Heer’, tenzij door de heilige Geest. De Geest is er al. Maar er kan meer of minder van de Geest zijn. De leerlingen hadden de Geest al wel toen de Heer die aan hen beloofde: zonder Hem konden ze Christus niet Heer noemen. En toch hadden ze de Geest ook weer niet, althans nog niet op de manier waarop de Heer Hem beloofde. Ze hadden Hem wel én ze hadden Hem niet: ze hadden Hem nog niet in de mate waarin God Hem wilde geven.
Als wij bidden om de Geest in de dagen voor Pinksteren, dan is het tegelijkertijd de Geest zelf die bidt in ons. De komende twee weken staan in het teken van dat gebed. Eerst drie kruisdagen met de processies biddend om zegen over de schepping, over onze wereld. Ook daar geldt: Gods zegen is al aanwezig. Als we morgen achter het kruisbeeld aan naar buiten stappen, zien we al het gezegende land. Misschien kunnen we niet eens naar buiten vanwege de regen die de laatste tijd zo overvloedig valt, maar dan realiseren we ons dat door de vele regen het grondwaterpeil nu weer normaal schijnt te zijn. We bidden om zegen en door erom te bidden gaan we ook de zegen van de Heer herkennen.
Zo bidden we ook om de Geest. Hij is al aanwezig in ons verlangen naar de Heer. Hij spreekt zelf in ons. Door te bidden komen we in een beweging van steeds ruimere liefde terecht. De Geest wekt de liefde van Christus in ons, en het verlangen naar die liefde. We bidden om de Geest en de liefde groeit. Het is een wederzijdse versterking: de Geest maakt dat je de geboden onderhoudt, een praktische uiting van liefde; en als je de geboden onderhoudt, zendt de Vader de Helper die bij ons blijft en in ons zal zijn.
Laten er geen einde zijn aan ons bidden, omdat er geen einde is aan de Geest die de Heer ons wil schenken.