5e zondag C, 9 februari
Twee roepingsverhalen vanmorgen, één van Jesaja en één van de eerste leerlingen. Voor Jesaja een ontzagwekkend visioen in de tempel; voor Petrus en zijn metgezellen een tafereel uit het gewone leven, een bootje op het meer, maar wat er in dat gebeuren doorbreekt van een diepere werkelijkheid roept evenveel ontzag op als het zien van de Heer op een verheven troon omgeven door luid roepende serafs. Jesaja roept uit: “Wee mij, ik ben verloren! Want ik ben een mens met onreine lippen en ik woon temidden van een volk met onreine lippen, en toch hebben mijn ogen de Koning, de Heer der hemelse machten, gezien!” En Petrus: “Heer, ga van mij weg want ik ben een zondig mens.”
Roeping. Er is geen reden in jezelf te vinden waarom de Heer je roepen zou. Eerder het tegendeel als je goed nadenkt. “Uw zonden zijn het die scheiding maken tussen de Heer en u”, zal Jesaja later zeggen. En toch roept God mensen en overbrugt Hij zelf de afstand. Petrus zegt “Ga van mij weg”, maar Jezus trekt zich daar niets van aan en wat er gebeurt is dat Petrus zelf weg gaat, maar met Jezus. Weg van zichzelf en zijn vertrouwde bestaan. Ze lieten alles achter om Hem te volgen.
Lucas vertelt het verhaal van de roeping van de eerste leerlingen een beetje anders dan de andere evangelisten. Bij de anderen is het: Jezus komt langs, ziet de vissers bij hun boot, zegt “Volg Mij” en ze laten alles achter. En als Johannes het verhaal van de wonderbare visvangst vertelt, plaatst hij het na Pasen als de leerlingen de verrezen Heer ontmoeten op het strand.
Bij Lucas gaat het geleidelijker. Niet meteen alles in de steek laten. Eerst komt Jezus aan boord. Hij stapt in het bootje van Petrus en vraagt hem een eindje van wal te steken. Hij komt binnen in het gewone leven van Petrus en de anderen en verstoort daar al een beetje de dagelijkse gang van zaken. In plaats van netten spoelen luisteren ze nu van dichtbij naar Jezus’ woorden. En het lijkt erop dat de toekomstige leerlingen zijn woorden gulzig indrinken, want ze zijn bereid om na de toespraak nog te doen wat Hij vraagt, ook al gaat het tegen hun gezonde vissersverstand in.
En dan, na de woorden die hun hart geraakt hebben, is er deze ervaring van overvloed. De netten scheuren bijna. De boten zinken bijna. Een overvloed aan vis. Ze trekken de boten aan land, en juist op dat moment, een moment van vervulling zou je kunnen zeggen, laten ze zomaar alles achter om Jezus achterna te gaan. De vis zit nog in de boot, maar voor hen gaat het niet om de vis, maar om degene die hun leven is binnengestapt, die hen aangesproken heeft en die hun een teken van verrijzenis heeft laten zien. Nu stappen ze met Hem naar het diepe om met Hem de verrijzenis te ervaren. Een roeping niet alleen voor Petrus of Jakobus of Johannes zelf, maar voor alle mensen. “Ik zal u vissers van mensen maken”, zegt Jezus. Zoals Jesaja ook geroepen werd om gezonden te worden. Geroepen om aanstekelijk te leven voor allen met wie je in aanraking komt.
Er zit iets bemoedigends in het feit dat Jezus om Petrus te roepen binnenkomt in zijn alledaagse leven. Hij stapt erin en draait het van binnenuit om. Hij komt ergens aan het begin, als je een grote beslissing gaat nemen, maar ook later onderweg. Roeping klinkt misschien als een groot woord. We hebben het over roeping als het gaat om intreden in een klooster of priester worden. Maar roeping heeft plaats in ieders leven. Midden in het gewone leven komt er een vraag op je af en word je uitgenodigd om lief te hebben, om Jezus te volgen in een leven van trouw, in een zoeken naar vrede, in een werken aan gerechtigheid. Gods genade overkomt ons op een of andere manier en schakelt ons in, misschien heel onopvallend, maar opeens is daar een situatie waarin je Gods stem hoort vragen: ‘Wie zal Ik zenden?’ ‘Wie kan hier doen wat nu nodig is?’
Jesaja, Petrus en Paulus stappen ieder op hun beurt naar voren en gaan meedoen. Ja, ze zijn er eigenlijk niet geschikt voor, denken ze als ze naar zichzelf kijken: onreine lippen, een zondig mens, iemand die de kerk vervolgd heeft. Maar dan is daar Gods genade die de kloof overbrugt. Wie ben je? Niet diegene die je enkel uit jezelf bent, maar ‘door Gods genade ben ik wie ik ben’. En, zegt Paulus: ‘niet ik heb zo hard gewerkt, maar de genade Gods in mij.’ Jezus blijft niet staan voor onze grenzen.
En iedere dag kunnen ook wij zijn stem horen en hebben we kans dat Hij vraagt of Hij bij ons in de boot mag stappen. Misschien mee in de potten roeren, of meekijken op het computerscherm. En het kan zijn dat Hij juist in het dwaze, in het niet zo verstandige, daar waar je het niet verwachten zou, een ervaring van overvloed geeft. Niet om je daaraan vast te hechten, maar juist om alles los te kunnen laten en Hem met heel je hart te volgen.
Moge hij ons telkens opnieuw bij zich roepen, om te worden wat Hij van ons verlangt, in dienst aan heel de wereld.