4e advent, 22 december
Het is alweer de vierde adventzondag. Jammer dat het zo snel gaat. En vooral, vind ik, jammer dat het begin van de advent zo snel voorbij is. Het lijkt alsof het begin van de advent stil en sober is. De wereld is donker, dat weten we, maar dan verschijnt de eerste kaars op de adventskrans, teken dat de duisternis niet het laatste woord heeft, dat ons verlangen niet vergeefs is, dat God de Komende is en onze wereld niet aan haar lot overlaat, maar blijft liefhebben. En Hij weet wat het is om mens te zijn. Hij komt bij ons, in de stal die wij van de wereld gemaakt hebben, even kwetsbaar en afhankelijk als ieder mensenkind. Hij leeft een mensenleven, maar zonder zich te isoleren in een afkeer van de wereld bij al het kwaad dat Hij ziet. Hij gaat door het leven zonder met geweld het kwaad te vernietigen en daarmee een puinhoop achter te laten. Hij laat zich niet verlammen door de wanhoop, ook al lijkt het of zijn leven mislukt. Hij blijft mens, de mens die voluit zich geeft aan Gods wil. ‘Gij hebt Mij een lichaam bereid. Hier ben Ik, Ik ben gekomen om uw wil te doen.’ ‘Hij zal een man van vrede zijn’, zegt de profeet Micha. Dat Hij komt, als een man van vrede, in onze wereld die alleen maar oorlog lijkt te kennen, en menselijk geweld tegen de schepping waarbij we geen uitkomst zien – dat Hij komt, is het licht van de advent, de kaarsvlam in het donker die wezenlijker is dan de omringende duisternis. De vlam van de hoop dat Hij ook niet terugschrikt voor het geweld en de onverschilligheid en de luiheid van ons eigen hart, maar komt als een mens van vrede om ook in ons woning te maken.
Maar nu is het al de vierde zondag, het Kerstfeest komt dichtbij, en op een of andere manier lijken de stilte, de verwachting, de ruimte voor inkeer en bekering, de soberheid van het begin van de advent te verdwijnen. Gisteren, toen we even in Hasselt waren, was de kerk waar we binnen gingen al helemaal in kersttenue: kerstbomen, een hele rij kerstrozen, een stal buiten en één binnen in de kerk. Al lag het Kindje Jezus nog niet in de kribbe, de koningen stonden al klaar om hun geschenken aan te bieden. De drukte van het kerstfeest verdringt al de hoop en verwachting van de advent. De liturgie moet voorbereid, boodschappen gedaan, kerstkaarten geschreven, feestbrood gebakken, de keuken vraagt aandacht.
Gelukkig kent het evangelie van vandaag ook iets van onze drukte. En misschien kan ook onze kerstdrukte een adventgebeuren zijn.
Maria zou, na de boodschap van de engel, alle recht hebben om in stilte thuis haar zwangerschap te beleven en het wonder van de komende geboorte te overwegen. Bovendien moet ze voorzichtig zijn dat het Kind dat ze draagt niets overkomt. Maar wat doet ze? Ze gaat op reis, over de bergen, om Elisabeth te bezoeken. Ze blijft bij haar in de laatste maanden van de zwangerschap van Elisabeth en ze helpt haar waar ze kan. De inkeer van Maria uit zich in een uitgaan naar de ander. ‘God, uw wil te doen is mijn vreugde.’
Advent is de kaarsvlam van de hoop, dat Jezus geboren is in onze wereld en geboren wil worden in ons hart, dat Hij zal komen als de Vredevorst waar nu nog laarzen dreunend stampen. En het is met Maria vanuit die hoop en die zekerheid opstaan en op weg gaan naar de ander, ook in de kleine huishoudelijke bezigheden, in wat er voor het feest geregeld moet worden. Maria draagt Christus mee, waar ze ook naartoe gaat. Hij groeit in haar terwijl ze brood bakt voor Elisabeth en Zacharias.
Mogen wij ook de vreugde in ons voelen opspringen om Jezus die naar ons toe komt in onze medezuster die de keuken doet of de vloer dweilt of zangles geeft, om Jezus die naar ons toe komt in de mensen die we ontmoeten. En laat Hij in de stilte en door alle bezigheden heen in ons groeien:
Laat de Zoon van God in je groeien,
want Hij is in jou gevormd.
Laat Hij onmetelijk in je worden,
en moge Hij voor jou een glimlach zijn,
een jubel en een volkomen vreugde.
Isaac van Stella, sermo 7