30e zondag C, 26 oktober
De H. Nerses Shnorhali, een Armeense patriarch uit de 12e eeuw, schreef een gebed bij het evangelie van vandaag:
De Farizeeër van de Wet,
in zijn gebed in de tempel,
stelt al het goede ten toon dat hij gedaan heeft
voor Uw ogen die alles zien.
De ongevoelige ziel verheft zich trots
als zij zich vergelijkt met de mensen in het algemeen
en met de tollenaar in de buurt,
die op dezelfde tijd aan het bidden is.
Niet alleen verkrijgt hij niet wat hij vraagt
met zijn woordenrijke grootspraak,
maar bovendien verliest hij zijn rechtvaardige werken
door zijn ijdele betoog.
Nu dan, wat moet ik met mijn ziel,
die zozeer de ondeugd bemint
en nalatig is bij goede handelingen,
en actief bij de slechte?
Ik heb niet het goede verricht
waarop de Farizeeër zich kan beroemen,
en ik ben nog beter dan hij
in de ondeugd van ijdelheid en hoogmoed.
Verleen mij de stem van de tollenaar,
genees mij, o Hoofd van de tollenaars,
zodat ik met zijn woorden kan roepen:
‘Mijn God, vergeef mijn zonden.’
Rechtvaardig mij met hem,
zoals U gedaan hebt voor hem, met één woord.
Verneder mijn ziel in de diepte,
opdat ze verhoogd wordt door uw genade.
De Farizeeër heeft tenminste zijn lijst van goede daden. Hij wil trouw zijn aan de Wet en doet wat er gevraagd wordt. Maar wat moet ik met mijn ziel? Ik laat na het goede te doen, ik loop voorbij als ik iets goeds zou kunnen doen, maar ik voel me verheven boven de Farizeeër, of op zijn minst is mijn hoogmoed even groot als de zijne.
‘Verleen mij de stem van de tollenaar.’
De tollenaar staat van verre en heft zijn ogen niet op. Hij staat alleen voor God. Hij denkt er niet aan dat er nog veel meer tollenaars zijn die ook gezondigd hebben, zei Kierkegaard vanmorgen in de vigilielezing. Vergelijken is er niet bij. Tegenover de heiligheid van God kan hij niet anders dan de ogen neerslaan.
En daarmee zijn we bij de 12e trap van nederigheid. Het begint met de memoria Dei, steeds in herinnering houden dat je leeft onder Gods oog, dat het Hem niet onverschillig is wat je doet of nalaat. Niet dat Hij als een politieagent bekeuringen uitdeelt of als een schoolmeester een rapport geeft. Als God om ons bekommerd is en ziet wat wij doen of laten, dan is dat omdat Hij wacht op onze toekeer naar Hem. Hij heeft ons geschapen om te delen in zijn liefde. Hij wacht op ons antwoord. De tollenaar staat tegenover Gods heilige liefde en, wetend wie hij zelf is, wat hij gedaan heeft, kan hij zijn ogen niet opheffen.
De 12e trap van nederigheid bestaat hierin dat de monnik niet enkel in zijn hart nederig is, maar dat ook zijn hele lichaamshouding een uitdrukking is van nederigheid voor allen die hem zien: bij het werk Gods, in de bidplaats, in het klooster, in de tuin, op straat, op het land of waar dan ook, of hij zit, gaat of staat: altijd houdt hij het hoofd gebogen en de ogen neergeslagen. Steeds is hij zich de schuld van zijn zonden bewust en is het hem alsof hij reeds voor Gods schrikwekkend oordeel moest verschijnen. Hij herhaalt ook voortdurend in zijn hart het woord van de tollenaar uit het Evangelie, die met neergeslagen ogen sprak: “Heer, ik zondaar ben niet waardig mijn ogen ten hemel op te slaan.” (RB 7,62-65)
Als de monnik in de tuin loopt, zal hij wel de schoonheid van de schepping zien. Loopt hij door de kloostergang, dan groet hij zijn medebroeder. De ogen neerslaan is een manier van kijken, kijken van onderop, niet van boven af neerkijken.
Toen een abba eens op weg was naar de stad, zag hij onderweg een broeder zondigen met een vrouw. Hij sloeg zijn ogen neer en bad: ‘Heer, wees mij zondaar genadig.’ Hij hoefde niet te oordelen over iemand anders. De zonde die hij zag, maakte hem bewust van zijn eigen zonden, zijn eigen afstand tot God en bracht hem tot gebed in solidariteit met heel de wereld.
De monnik staat alleen voor God, met neergeslagen ogen, en, zegt Benedictus, dat is de weg naar Gods liefde: Zodra de monnik al deze trappen van nederigheid beklommen heeft, zal hij die liefde tot God bereiken, die volmaakt is en de vrees buitensluit. De afhankelijkheid van de tollenaar, zijn vertrouwen dat God de Enige is die hem redden kan van zichzelf en die hem redden wil, brengt hem thuis.