2e zondag 40dagentijd C
‘Hoe zal ik weten dat ik het land bezitten zal?’
Abram heeft zijn eigen land, zijn familie en zijn vaders huis verlaten toen God hem riep. ‘Ik zal u tot een groot volk maken’ heeft de HEER hem gezegd, en later: ‘Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven’. Abram heeft geluisterd. Hij is gegaan. Twee keer heeft hij een altaar gebouwd voor de HEER wanneer Die hem opnieuw beloofde het land aan zijn nageslacht te geven, en nu trekt hij rond in het land Kanaän. Sara en hij zijn nog steeds kinderloos. Hun neef Lot die erfgenaam zou kunnen zijn is in de streek van de Jordaan gaan wonen. Het duurt en duurt en van de vervulling van de beloften is nog niets te zien.
Opnieuw spreekt God tot Abram: ‘Vrees niet, Abram, Ik ben uw schild; uw loon zal zeer groot zijn.’ Nu, voor de eerste keer, spreekt Abram tot God: ‘HEER God, wat zult Gij mij geven, daar ik kinderloos heenga en de bezitter van mijn huis, dat zal deze Damascener Eliëzer zijn. … Zie, Gij hebt mij geen nakroost gegeven.’
De beloften van God zijn schoon en we kijken er met verlangen naar uit. We gaan op weg in vertrouwen naar Zijn Rijk van vrede en recht. Abram zal een groot volk worden en tot zegen zijn voor heel de aarde. Jesaja geeft ons uitzicht op een kind dat met een slang zit te spelen in de zon. Niemand is meer bang. Koe en berin, leeuw en lam weiden samen. Jezus verkondigt het Rijk Gods. Bij zijn geboorte zongen de engelen al: ‘Vrede op aarde’. Hij geneest de zieken en bevrijdt de bezetenen en vergeeft de zonden. We leven van Gods belofte.
Maar het duurt lang. Abram ziet zichzelf en Sara oud worden en de vervulling van de belofte wordt onmogelijk. Hoe zouden ze nog een kind kunnen krijgen? Wij lezen de krant, we luisteren naar de moeilijkheden van familieleden en vrienden, of we kijken in ons eigen hart en we vragen met Abram: ‘Dat Rijk van U, Heer, wordt dat nog wat?’
God leidt Abram naar buiten en toont hem de sterren. Gisterenavond keek ik uit het raam en er was een prachtige volle rode maan boven de horizon. En de sterrenhemel. Met die volle maan is het eigenlijk te licht om veel sterren te zien, maar de sterren zijn er, stille lichtjes in een donkere nacht die vertrouwen geven in de Schepper en Verlosser van onze wereld. Abram wordt uitgenodigd de sterren te tellen: zo groot zal zijn nageslacht zijn. Het is een beeld dat Abram rust geeft en vertrouwen. Abram geloofde de HEER.
Opnieuw spreekt God tot Abram: ‘Ik ben de HEER die u uit Ur in Chaldea heb geleid om u dit land in bezit te geven.’ Abram vraagt ook voor deze belofte een beeld. ‘Hoe kan ik weten dat ik het inderdaad zal krijgen?’ God antwoordt hem met een visioen. Dat is niet een tastbaar pand, niet een geschreven garantiebewijs. Een visioen verdwijnt weer, maar de indruk ervan blijft. Je kunt Gods beloften niet met zekerheid bewijzen, maar er is Gods stem, er is een visioen, een zien soms even, en er is een op weg gaan in die belofte.
Wat ziet Abram? Het is niet alleen maar een geruststellend lichtend beeld. Integendeel. Abram komt in een diepe duisternis en angst terecht. Ook in het visioen is er sprake van wachten. Hij jaagt de gieren weg die op de dode dieren afkomen. Maar dan ziet hij uiteindelijk een rokende oven en een vurige fakkel die tussen de dode dieren door gaan. God sluit een verbond met hem en het is een eenzijdig verbond. Aan Abrams kant is er slaap en angst en duisternis, maar God gaat in licht en vuur en rook tussen de dieren door. Hij zal trouw zijn en niet loslaten wat zijn hand begon, hoe donker het ook is voor Abram.
Voor Abram was het een diepe duisternis waarin God zich met hem en zijn nageslacht verbond. Voor de leerlingen van Jezus op de berg Tabor was het een verblindend licht. De woorden die ze te horen krijgen zijn niet direct geruststellend. Abram hoort over 400 jaar leven als vreemdeling in verdrukking en pas daarna de uittocht. De leerlingen horen Jezus spreken met Mozes en Elia over de uittocht die Hij gaat volbrengen, zijn sterven in Jeruzalem. Maar doorheen dit alles straalt het licht van Gods glorie en klinkt zijn stem die de weg wijst: ‘Dit is mijn Zoon, de Uitverkorene, luistert naar Hem.’
Dat is onze hoop en ons vertrouwen: luisteren naar Hem, met allen die ons zijn voorgegaan en die in het donker gewandeld hebben, zonder de vervulling te zien maar in de vreugde van het vertrouwen op de belofte, en met allen die na ons zullen komen, in de verwachting van onze Verlosser, de Heer Jezus Christus die ons thuis zal brengen in het vaderland.