29e zondag C, 19 oktober
Er is iets dat veel groter is dan mijn verlangen om te bidden, en dat is Gods verlangen dat ik bid. Er is iets dat veel groter is dan mijn wil om te geloven, en dat is Gods wil dat ik geloof.[1]
Dat zegt Heschel in zijn boek over het gebed. God verlangt dat wij bidden. Hij wil dat wij geloven, dat wij antwoord geven aan Hem. Hij wacht op ons gebed, niet als een verlanglijstje dat we indienen, maar als een relatie van blijven aandringen, blijven verlangen, blijven vertrouwen.
De weduwe moet wel blijven aandringen bij de onrechtvaardige rechter, want hij heeft geen zin om naar haar te luisteren. Het is hem teveel moeite. En uiteindelijk geeft hij toch gehoor omdat de moeite die ze hem geeft door haar eindeloze bezoeken hem nog zwaarder wordt. Dan kan hij beter eens en voor altijd de zaak regelen.
En nu spoort Jezus ons aan om als de weduwe te blijven aandringen. Het gesprek ging over het Koninkrijk van God. Wanneer zal het komen? En daarna zegt Jezus tegen zijn leerlingen dat zij altijd moeten bidden en niet verslappen, zoals de weduwe. Is God dan als de onrechtvaardige rechter, dat Hij geen zin heeft om direct te luisteren? Nee, maar als een onrechtvaardige rechter al luistert uiteindelijk, hoeveel te meer dan God die rechtvaardig is en die geeft om zijn mensen? Niet verslappen in het bidden om zijn Koninkrijk, blijven bidden en smeken, want Hij zal zeker horen. Hij blijft niet onbewogen, Hij zal spoedig recht verschaffen.
Maar als Hij toch luistert en wil verhoren, waarom dan blijven aandringen? Dan is één keer toch genoeg? God verlangt dat wij bidden, Hij verlangt dat wij niet versagen, dat wij tot Hem blijven roepen. Heel concreet voor ons zeven keer per dag in de kerk, en dan het persoonlijk gebed, de schietgebeden, het stil gesprek met de Heer tijdens ons werk, enz. Is één keer niet genoeg?
God hoort ons wel direct, denk ik, maar blijven bidden, betekent bij Hem blijven, naar hem verlangen, het vuur brandend houden, en je hart en je leven verwijden opdat je kunt ontvangen wat Hij wil geven. Met één keer bidden zijn we nog te klein. De weduwe bleef smeken om recht omdat haar leven ervan afhing. Maar voor ons geldt hetzelfde, ons leven hangt van Hem af en hoe meer we verlangen, hoe meer we ruimte maken voor zijn Koninkrijk. Gebed vormt ons om, maakt ons wijd, schept ruimte in ons hele doen en laten om God Koning te laten zijn en om zijn Koninkrijk te laten komen. Hij luistert wel en Hij komt, maar zal Hij bij zijn komst het geloof op aarde vinden, zullen onze armen wijd genoeg open zijn om te ontvangen wat we toch eigenlijk van Hem verlangen?
Steeds bidden en niet daarin versagen omdat onze wil anders te klein is voor zijn wil, ons hart te klein voor zijn Rijk. Zeven keer per dag worden ons de woorden van de psalmen gegeven om daarin onze hoop en ons verlangen, onze lof en dank, onze angst en twijfel, ons verdriet, onze boosheid en onze vreugde uit te zingen, om alles te brengen voor de Heer en ons leven en heel de wereld te zien in zijn licht. We zijn bevoorrechte mensen met al die tijd die ons daarvoor gegeven is. Maar tegelijkertijd is dat niet altijd even gemakkelijk. Bidden tijdens het officie, al ben je lichamelijk aanwezig en al zingt je mond, gaat niet vanzelf. En als de Mensenzoon in de keuken komt op het spitsuur, zal Hij dan het geloof bij ons vinden?
Het zijn drukke maanden geweest, niet alleen met werk, maar ook met zorgen in de familie en medische perikelen, en dan voel je dat de spanning in de gemeenschap stijgt. Ieder zet zich tot het uiterste in, maar als we dicht bij onze grenzen komen, zijn we ook sneller geprikkeld door wat een medezuster doet of niet doet, zegt of niet zegt. De reacties komen dan niet bepaald voort uit een aanhoudend gebed, en niet uit een vertrouwend geloof dat God om ons bewogen is, en dat Hij het is die voor ons zorgt en recht verschaft.
Wat kunnen we doen om ons verlangen te voeden, het vuur brandend te houden en ons hart te verwijden voor het Koninkrijk van God?
De weduwe bleef aandringen bij de onrechtvaardige rechter. Ze verloor de moed niet, maar bleef volhardend kloppen op zijn deur. Had ze de vorige dag niets bereikt, dan keerde ze de volgende dag terug om het weer te proberen. En Jezus vertelt zijn gelijkenis om ons aan te sporen net zo vasthoudend te zijn. Die weduwe had alle reden om te denken dat ze de rechter verveelde en toch hield ze vol. Maar God is geen onrechtvaardige rechter, en Hij kijkt naar ons uit. Dus: elke dag opnieuw beginnen te bidden en nooit wanhopen.
Een tweede steun voor ons verlangen en ons geloof vinden we bij Mozes. Hij wilde wel blijven bidden met opgeheven armen, maar zijn armen werden moe en het lukte gewoon niet meer. We zijn ook maar mensen. We worden moe. Mozes krijgt steun van Aäron en Chur. En als wij moe worden en geen energie meer vinden voor stil gebed of voor lectio, dan worden onze armen ondersteund door de dagorde en door de medezusters die op tijd in het scriptorium zijn of rustig knielen in de kerk voor het stil gebed. Of we zijn op onze beurt als Aäron en Chur degenen die anderen ondersteunen.
Voor een derde hulp om te blijven bidden en geloven keren we even terug naar het evangelie van vorige zondag: elke dag bewust God danken voor iets concreets waarin je zijn zorg ervaart. Dankbaarheid voedt ons vertrouwen in God. We blijven erdoor verbonden met Hem.
Zal de Mensenzoon het geloof vinden als Hij bij ons aankomt?
Misschien is het derde punt in drukke tijden nog wel de grootste hulp. Je telkens weer bewust te worden van Gods zorg en ‘Dank U wel’ te zeggen tot in de kleinste dingen. Hij laat ons niet los. Hij blijft niet onbewogen ten opzichte van ons en van onze wereld die Hij geschapen heeft.
[1] Abraham Joshua Heschel, In het licht van Zijn aangezicht