29 januari
‘Wie is de mens die naar het leven verlangt en goede dagen wenst te zien?’
Dat is een prachtige vraag in de proloog van de Regel. En we hebben allemaal al eens ‘Ik!’ geantwoord op die vraag. Ja, ik wil gelukkig worden. God heeft ons bestemd voor het geluk, klinkt het in het 5e eucharistische gebed.
De vraag is alleen: waar zoek je het geluk? Een feestmaal zoals afgelopen donderdag maakt ons gelukkig, mij in ieder geval wel. Ik geniet van het lekkere eten, het gezelschap, de muziek en de wijn. Maar Jezus gebruikt die ervaring om ons aan te sporen om veel meer te verlangen, om te hongeren en te dorsten naar de gerechtigheid. Om niet tevreden te zijn met de wereld zoals ze is, maar te treuren om pijn en verdriet. Om je te laten raken door de ellende van een ander en barmhartig te zijn. Om het geweld te zien dat er is en te werken aan vrede. Geen vrede met het bestaande, maar je geluk verwachten van het Rijk der hemelen. Dankbaar zijn voor alle goede gaven, maar ook weten dat het voorproefjes zijn en verder durven gaan in je verlangen.
Zoek de gerechtigheid en zoek de ootmoed, zegt Zefanja in de eerste lezing en driemaal komt het woord ootmoed voor in de lezing. De ootmoedigen, in het Hebreeuws de anawiem: de armen en de zachtmoedigen. In die richting moeten we het geluk zoeken. Het lijkt een beetje tegendraads: niet de vervulling van mijn behoeften maar mijn armoede en nederigheid brengen ons de zaligheid. Het zijn de leegte en het verlangen die in onze wereld de ruimte scheppen voor een geluk, voor een zaligheid die onze grenzen overstijgt.
En eigenlijk is het de weg van God die we dan volgen. God is al nederig, wij moeten het nog worden, zegt Augustinus ergens. En de joodse mystiek kent het begrip ‘tsimtsoem’ wat betekent samentrekking, terugtrekking, zelfbeperking. Toen God de wereld schiep trok Hij zich samen in zichzelf om zo buiten zichzelf de leegte geboren te laten worden waarin de wereld kon ontstaan. Om ruimte te maken voor zijn schepping, trok Hij zich terug. Zonder zijn terugtrekking in zichzelf kon er buiten God niets anders bestaan, en alleen zijn blijvende terughoudendheid behoedt de eindige dingen voor een verlies van hun eigen wezen.[1]
Simone Weil schrijft dat de schepping van de kant van God gezien niet een expansie is maar een samentrekking, een afstand doen. God en alle schepselen, dat is minder dan God alleen. God heeft deze vermindering aanvaard. Hij heeft een deel van het zijn in zich ontledigd. God alleen vervult alles, maar om ruimte voor ons te maken, voor een wereld die naast Hem bestaat, vermindert God zich. Zijn schepping kan ontstaan in een ruimte van vrijheid.
God trekt zich terug om het bestaan te verlenen aan wat anders is en van oneindig minder waarde dan Hijzelf. Hij heeft zichzelf in de scheppingsdaad verloochend zoals Christus ons geboden heeft onszelf te verloochenen. God heeft zichzelf ter wille van ons verloochend om ons de gelegenheid te geven ons ter wille van Hem te verloochenen. Dat antwoord, deze echo, die wij kunnen weigeren, is de enige rechtvaardiging van de dwaasheid der liefde die ons in het aanzijn riep.[2]
Wij bestaan omdat God ruimte voor ons gemaakt heeft, zichzelf verkleind en ontledigd heeft, zodat er plek voor ons zou zijn. En als dat de grond van ons bestaan is, dan moet ook onze bestemming, de vervulling van ons bestaan liggen in het ruimte maken, in de zelfontlediging. De vraag is hoe wij met de ruimte omgaan die God voor ons heeft vrijgemaakt. Proberen we er zoveel mogelijk van in te nemen, expansiedrang? Ruimte innemen door jezelf groter te maken, door je eigen behoeften voorop te stellen. Zoek ik wat ik voor mezelf voordelig acht? Of zoek ik veeleer wat goed is voor de ander? Voor Benedictus gaat de weg naar het geluk via het tweede. Voor ons die zijn Regel willen volgen ook, maar we vergeten het nog wel eens. Misschien helpt het om in de komende dagen geregeld de vraag te stellen: wat zoek ik nu eigenlijk? En is het dat wat mij dichter bij de Heer brengt en dus gelukkig maakt?
Het ongehoorde en ongelofelijke is dat God zich terugtrekt in een onvoorstelbare hoffelijkheid, om ruimte te maken voor mij. En dat het enige antwoord dat ik zou willen geven is: mijzelf ontledigen om ruimte te maken voor Hem. Hij maakt plaats voor mij en wacht bescheiden of ik Hem uitnodig en plaats maak voor Hem. Ik kan ervoor kiezen om zelf zoveel mogelijk ruimte in te nemen, maar het ware geluk is te vinden in de navolging van Jezus die zichzelf ontledigd heeft en zo het spel van de inwoning van God in ons mogelijk maakt. Je terugtrekken is niet een je afzijdig houden, maar een uitnodiging aan de Ander / ander om zichzelf te worden in de ruimte tussen ons en zo ons beiden gelukkig te maken.
Zalig zijn wij als we de nederigheid leren die het geheim van de Drieëenheid is.
[1] Hans Jonas, Le concept de Dieu après Auschwitz, Une voix juive, 1994, p.38 geciteerd in Marc-Alain Ouaknin, God en de kunst van het vissen, p.192.
[2] Simone Weil, Wachten op God, p. 104-105