21 januari 2024
Vorige week hoorden we hoe Andreas en een andere leerling van Johannes de Doper Jezus achterna gingen, toen Johannes Hem had aangeduid als het Lam Gods. De beweging ging van hen uit, van hun zoeken en verlangen, en Jezus liet zich aanspreken en nodigde hen uit om bij Hem te komen kijken.
Vandaag is het andersom. Nu gaat het initiatief van Jezus uit. Simon en Andreas zijn aan het werk. Ze zijn bezig het net uit te werpen in het meer, als Jezus langs komt. Hij ziet hen en roept: ‘Kom, volg Mij.’ Simon en Andreas laten terstond hun netten in de steek en volgen Hem, net als even later Jakobus en Johannes.
Het zijn twee aspecten van roeping en de meesten van ons zullen in hun eigen levensverhaal ze allebei wel herkennen: Degene naar Wie je op zoek bent, naar Wie je ten diepste verlangt, is ook Degene die je leven overhoop gooit en die de gewone gang van zaken verstoort.
Aan de ene kant is er een verlangen naar de Messias, naar de Verlosser, die ons bevrijden kan uit onze onmacht, onze angst en onze schuld. Iedere morgen in de Lofzang van Zacharias zingen we van de vervulling van dat verlangen: de Heer heeft ons bezocht en verlost. Het is de vervulling van wat de profeten voorzegd hebben: een Redder om ons te redden uit de macht van de vijanden. Het is de vervulling van de belofte aan de vaderen: Iemand die ons bevrijd om de Heer te dienen zonder vrees, heilig en rechtvaardig wandelend voor zijn aanschijn. En het is de vervulling van de boodschap van Johannes de Doper: vergeving van onze zonden, van alles wat een muur opwerpt tussen God en ons.
Dat is het ene aspect van roeping: een verlangen naar iets wat ons te boven gaat, naar Iemand die de onrust van ons hart kan stillen. ‘Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U.’ Een ingeschapen onrust die we met een geboorteverjaardag kunnen vieren. Het andere aspect vieren we met een professieverjaardag: de roeping van de andere kant om Jezus te volgen naar het onbekende. Je leven wordt overhoop gegooid. Simon en Andreas waren vissers. En nu? Vissers van mensen zullen ze worden, zegt Jezus. Daar bestaat niet een duidelijke beschrijving van. Mensen opvissen, dat is wat Jezus deed op duizend en één manieren: door te genezen, door boze geesten uit te drijven, door parabels te vertellen, door tegen te spreken, door bij iemand te komen eten, door … noem maar op, en tenslotte door te sterven op het kruis. ‘Volg Mij; Ik zal maken dat gij vissers van mensen wordt.’ Jezus volgen brengt je in verbinding met alle andere mensen. In deze week van de eenheid staat de parabel van de barmhartige Samaritaan centraal met de vraag ‘Wie is mijn naaste?’ En het antwoord van Jezus laat zien dat de grens tussen wie nog wel en wie niet meer mijn naaste is, niet in de ander zit, maar van mijzelf afhangt. Van wie ben jij naaste?
Mensen opvissen is de taak waarvoor Jezus leerlingen roept. Het is zijn diepste verlangen waarvoor Hij mens werd. Ons verlangen naar Hem wordt ondergedompeld in zijn grote verlangen naar ons, en we gaan mee vissen. Het kan wel eens goed zijn om je af te vragen of wat je zegt en doet je medezuster opvist of haar terugstoot in zee. Hoe spreek je tegen de ander? Hoe spreek je over de ander? Vissen is wat Jezus van ons verlangt, verbinding maken, de ander erbij halen, mensen bevrijden.
In de eerste lezing is de visvangst overweldigend. Jona is nog maar voor één derde de stad Ninevé binnengegaan en heel de stad bekeert zich. We horen helaas maar een klein stukje van het verhaal. Er staat in de verzen die weggeknipt zijn iets heel intrigerends. De koning van Ninevé kondigt een vasten af voor mensen en dieren. Mensen en dieren moeten boetekleren aantrekken en uit alle macht tot God roepen. Jona vist dus niet alleen mensen op, maar ook dieren. Of de dieren zich ook bekeren moeten of dat hun roepen juist gehoord wordt door God omdat ze onschuldig zijn? Ik denk eerder het laatste. In ieder geval gaat het God niet alleen om de mensen maar om heel zijn schepping.
En het tweede dat niet in het korte stukje dat we lezen naar voren komt, maar wat we allemaal wel weten, is dat Jona niet bepaald een mensenvisser is die van harte zijn taak volbrengt. Tegen zijn wil brengt zijn verkondiging redding voor de stad Ninevé. Daar zit iets troostends in voor ons. We verlangen naar Jezus, we willen Hem volgen, maar op sommige momenten willen we even niet. We sputteren tegen. Verbinding met alle anderen is heel mooi, maar nu wil ik de band even verbreken en vrij zijn van haar. Ik ben boos, of geïrriteerd, of bang, of wat dan ook, en de redding van de ander kan me even niet schelen. Maar Jezus zegt tegen zijn leerlingen: ‘Ik zal u vissers van mensen maken.’ Bij Jona heeft Hij dat gedaan, ondanks al het tegenstreven van Jona zelf. Zo kan Hij het ook bij ons. Als wij het soms af laten weten, kan het nog gebeuren dat er door ons heen iets goeds gebeurt. Uiteindelijk zijn niet wij het die de wereld redden. Hij is de Visser en Hij nodigt ons uit om Hem te volgen, deel van Hem te worden en zo deel te worden van de geredde wereld, van het Koninkrijk van God. Moge Hij steeds meer door ons werken.