19 februari Vastentijd
Regel van Benedictus, hfdst 49: Over de veertigdaagse vasten
Eigenlijk moet het leven van de monnik altijd zijn zoals in de veertigdaagse vasten, zegt Benedictus. Wat bedoelt hij dan? Vindt hij dat we eigenlijk teveel eten, teveel slapen en teveel praten? Is de ideale monnik een magere asceet die nooit lacht, een haren boetekleed draagt en zijn nachten liever biddend in de kerk doorbrengt dan slapend in zijn bed? Dan zouden we beter vandaag al de vasten beginnen en zeker niet dinsdag nog eens lekker eten en een film kijken. Veertig dagen zijn nooit genoeg om ons naar dat model te vormen. De nachten liever biddend in de kerk doorbrengen dan slapend in bed zou misschien nog wel bij ons passen, alleen blijft het dan bij de geest die wil, maar het zwakke vlees redt dat niet en strekt zich ’s avonds dankbaar uit tussen de lakens.
Maar de vraag is of die gestrengheid wel de kern is van het leven dat Benedictus voor ogen staat. De eisen die hij aan zijn monniken stelt voor de veertigdagentijd, zijn nogal mild. Zijn leven in alle zuiverheid bewaren en de nalatigheden van de andere tijden uitwissen. Dat klinkt niet overdreven. Het is eerder een nieuwe kans. Je hoeft niet vastgeroest te blijven in je verkeerde gewoonten. Op Aswoensdag is het niet meer vanzelfsprekend dat ik te laat ben in het officie zoals zo vaak gebeurt, of dat ik kribbig reageer zoals mijn gewoonte is, of … vul maar in. Niets van onze nalatigheden is meer vanzelfsprekend, we mogen opnieuw beginnen. De hele gemeenschap gaat de wasmachine in om ons leven te zuiveren.
Hoe moeten we dat doen? Benedictus geeft een meer concrete invulling: Dit zal dan op een juiste manier gebeuren, als wij paal en perk stellen aan al onze ondeugden en als wij ons toeleggen op het gebed onder tranen, op lezing, rouwmoedigheid van hart en vasten.
De vastentijd in de RB is niet een tijd van zware boete, van kastijdingen en zelfverloochening waar maar weinigen de kracht toe hebben. Het lijkt er eerder op dat het boete-element in de veertig dagen erbij komt als correctiemiddel, omdat we in de gewone tijd in meer fundamentele zaken tekortschieten. ‘Paal en perk stellen aan onze ondeugden’ is het eerste wat Benedictus noemt. Hij had moeilijk minder kunnen vragen dan dat. En voor de rest dringt hij erop aan dat ieder iets kiest wat hij of zij in vrijheid en met vreugde kan doen: Laat ons daarom gedurende deze dagen iets toevoegen aan de gewone dagtaak die we al verschuldigd zijn: bijzondere gebeden en onthouding in eten en drinken. Op die manier kan ieder uit eigen beweging en met de vreugde van de Heilige Geest aan God iets aanbieden dat boven de maat van zijn verplichting uitgaat.
De vastentijd is voor Benedictus niet een tijd van zware verplichtingen, maar een tijd van herstel en nieuwe kansen, van bekering omdat voor God niets onmogelijk is en zijn barmhartigheid altijd voor ons klaar staat. Boven de verplichting is er iets anders, iets dat bijna niet te geloven is: wij kunnen aan God iets aanbieden, een geschenk geven aan Hem. Hij heeft ons geschapen, we zijn helemaal afhankelijk van Hem, maar Hij heeft ons ook tot vrijheid bestemd om zelf antwoord te kunnen geven op zijn liefde, om niet alleen ontvangers te zijn van wat Hij ons geven wil, maar om zelf te kunnen geven. We kunnen Hem een plezier doen – ‘Hem behagen’ in een wat plechtiger taal, en Hij wacht op ons. We ontzeggen ons wat voedsel als een geschenk voor Hem, en tegelijk als gave voor mensen die honger lijden, doordat we wat we uitsparen aan Broederlijk Delen geven. We geven meer tijd aan lectio en gebed als een geschenk van aandacht voor de Heer en tegelijk als een middel tot bekering, tot paal en perk stellen aan onze ondeugden. Hoe kunnen we bijvoorbeeld onze neiging tot kritiek en gemor tegengaan? Misschien door iedere dag bewust een moment te nemen om te danken voor het goede en het schone van die dag, door iedere avond drie punten van dankbaarheid voor God te brengen, als een geschenk voor Hem en als iets wat ons bevrijdt uit een te bekrompen houding. Dankbaarheid verruimt het hart.
We kunnen aan God iets aanbieden door ons lichaam wat voedsel te ontzeggen, wat drinken, wat slaap, wat praten, wat schertsen. Dat klinkt bescheiden. Geen radicale onthouding, maar wat minder praten om zo meer geconcentreerd te kunnen leven. Het is daarom dat we in de vastentijd ook geen brieven schrijven en geen persoonlijke emails. Een sfeer van meer stilte om inniger bij de Heer te zijn en als we iets zeggen meer vanuit die diepte te kunnen spreken. Stiller zijn om Hem meer in ons aan het Woord te laten.
En dan komt Benedictus aan de kernzin uit RB 49: laat de monnik dan met de vreugde van het verlangen, dat uit de Geest is, uitzien naar het heilige Paasfeest. Dat verlangen en uitzien is de kern van het monastieke leven. We zijn mensen van verwachting en als ons hele leven moet zijn zoals in de veertigdaagse vasten, dan is dat niet omdat we zo ascetisch moeten zijn, maar omdat we zo verwachtingsvol mogen zijn. Uitzien naar Pasen, naar de verrijzenis, naar leven. ‘Neem mij aan, Heer, volgens uw woord, en ik zal leven, en stel mij niet teleur in mijn verwachting’, vragen we bij onze professie. Het verlangen naar Pasen is niet beperkt tot de veertigdagentijd, het brandt in heel ons leven. De vastentijd is een tijd om ons verlangen, onze verwachting en onze hoop weer aan te wakkeren. De nalatigheden, de fouten en tekortkomingen die ons van dat verlangen verwijderen, worden weer gesnoeid, zodat de hoop kan groeien. Want aan Gods barmhartigheid hoeven we nooit te wanhopen.
(Met dank aan Andrew Nugent osb, The Slow-Release Miracle, p.44-48)