16e zondag, 23 juli
Behalve dat het vandaag de feestdag is van de heilige Brigitta van Zweden, is het ook de gedachtenis van Johannes Cassianus. Ik was eerst van plan om in dit kapittel te luisteren naar wat Cassianus zegt over het gebed. Maar de tweede lezing van vandaag leek dat niet het goede onderwerp te vinden. ‘Wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden’, zegt Paulus. Dat betekent niet dat je niet moet proberen te bidden, maar wel dat het uiteindelijk niet van ons afhangt. Bidden is niet een prestatie, iets wat moet lukken. Het is een verlangen naar God, een poging om bij Hem te zijn, roepen of met stomheid geslagen zijn, een gevulde stilte of een wirwar van gedachten waar je wel uit zou willen, maar hoe?
Cassianus en Germanus krijgen heel wat aanwijzingen voor een voortdurend gebed.
Drie dingen zijn er, zegt abba Isaac, waardoor je hart met God verbonden blijft: waakzaamheid, overweging en gebed. Waakzaamheid: je bewust zijn waar je aandacht naar toe gaat, zodat je niet urenlang God vergeet en alleen met jezelf bezig bent. Voor we het weten is het werk dat we doen zo belangrijk geworden dat God op de achtergrond raakt. Of doet een medezuster iets waar we het niet mee eens zijn en dan moeten we daar zo nodig iets van vinden. Of we draaien in kringetjes maar steeds om onszelf rond. Waakzaamheid om niet te vergeten dat alleen de aanhankelijkheid aan God ons maakt tot de mens die God in ons verlangt.
Overweging: geef je gedachten een onderwerp om mee bezig te zijn. Wat? Dat verschilt denk ik per persoon. Het is niet voor niets dat Benedictus in zijn Regel nogal terughoudend is over hoe je precies moet bidden. Maar denk voor jezelf na welke dingen je helpen om op de Heer gericht te zijn, om dicht bij Hem te blijven bij alles wat je doet. Je zou er een lijstje van kunnen maken om op terug te vallen in momenten van grote verstrooiing: overweging van het evangelie van de dag, enkele psalmen uit je hoofd kennen, korte schietgebeden, kijken naar een icoon, het Onze Vader, enz.
Waakzaamheid, overweging en tenslotte gebed. Wat moet je doen om te komen tot onophoudelijk gebed? Bidden. Het klinkt een beetje al te simpel, want dat was nu juist het probleem. Maar ik denk dat het de waarheid is. Gewoon steeds opnieuw beginnen te bidden. Als er iets is wat de Schriftlezingen van vandaag ons leren, dan is het wel dat de hoop wezenlijk tot het geloof behoort, en dat mislukking en kwaad nooit redenen zijn om de moed op te geven.
We verlangen te bidden, maar steeds opnieuw ontdekken we dat we niet weten hoe. ‘De Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen’, zegt Paulus. Lijkt ons gebed nergens op, dan is dat geen reden om te wanhopen. God doorgrondt ons hart en weet waar Hij ons naartoe leidt.
Al het onkruid op de akker van de wereld kan ons de moed in de schoenen doen zakken. Liefst zouden we het meteen uit laten trekken, zodat er alleen goede tarwe overblijft, ma ar nee, zegt Jezus: ‘Laat ze samen opgroeien tot de oogst.’ Onkruid op een echte akker blijft wat het is, maar menselijk onkruid kan tarwe worden. Trek het niet uit zodra je het ziet, maar geef het de kans om graan te worden. God heeft het geduld om op onze omkeer te wachten. Als Hij naar onze wereld kijkt, ziet Hij de mogelijkheid van tarwe in plaats van een veld vol onkruid. Hij ziet het kleine mosterdzaadje van het Koninkrijk opschieten. Hij neemt de tijd om de gist in het deeg zijn werk te laten doen.
Het is daarom dat we bij alle gebroken kommen en tassen zeggen: ‘De barmhartigheid van God blijve altijd met ons.’ Hij heeft ons hoopvol gestemd dat Hij, daar waar dingen gebroken zijn, daar waar onkruid opschiet, de kans tot inkeer biedt.
Moge Hij ons de genade geven dat geloof, hoop en liefde krachtig in ons leven.