15e zondag, 16 juli
Met de gelijkenis van de zaaier begint de parabelrede in Mattheus. Jezus spreekt tot al die mensen over vele dingen in gelijkenissen. Hieronymus zegt daarover: De menigte heeft niet één en dezelfde mentaliteit, ieder staat daar te luisteren vanuit een eigen geestesgesteldheid. En daarom spreekt Jezus in vele gelijkenissen, zodat ze allen iets kunnen horen en leren dat voor hen van belang is. Bovendien, zegt Hieronymus, spreekt Hij over vele dingen in gelijkenissen, maar dus niet over alles. Als Hij enkel gelijkenissen zou vertellen zonder iets duidelijk en onomwonden te zeggen, dan zouden ze er nog niets van opsteken. Maar Hij mengt wat helder is met wat nog duister is, zodat ze door wat ze al begrijpen, getrokken worden tot de kennis van wat nog verborgen was.
De eerste gelijkenis is de gelijkenis van de zaaier. Een zaaier die zaait, grond die het zaad opvangt en opbrengst die geoogst kan worden. Een eenvoudig en herkenbaar verhaal. We zien het in de moestuin gebeuren. Maar in Jezus’ gelijkenis zijn het begin en het einde een beetje vreemd. Het midden – de grond waarop het zaad valt – is heel realistisch beschreven: op de weg blijft het zaad gewoon liggen, zonder dat het opgenomen wordt en de vogels pikken het op. Op een rotsachtige bodem schiet het snel op, want de grond is ondiep en daardoor lekker warm. Maar zonder diepe wortels overleven de halmen niet en bij de minste hitte verdorren ze al. De distels kunnen we ons ook goed voorstellen. Zonder licht en ruimte en als de voeding van de grond wordt weggenomen door distels, krijgen de goede aren geen kans. Het is daarom dat we de eerste uren van de dag besteden aan lectio, zodat ons hart en onze geest in de loop van de verdere dag ruimte kunnen geven aan het zaad van de vroege morgen. En tenslotte de goede grond, waarin het zaad wortel kan schieten en vrucht kan dragen. Vruchtbare aarde die niet verhard is, geen stenen onder het oppervlak, geen onkruid. Moge zo ons leven zijn.
De beschrijving van de grond klopt helemaal. Maar de zaaier aan het begin en de opbrengst aan het eind? Een honderdvoudige opbrengst lijkt me een grote zeldzaamheid, maar misschien kun je je dat nog voorstellen bij een pompoenplant. De zaaier is nog onwaarschijnlijker. Wie zou zomaar het zaad zaaien over de weg, over de rotsen, tussen de distels? Een verstandige boer zaait op een vruchtbare akker en verspilt zo min mogelijk. In de gelijkenis van Jezus zaait de zaaier zonder onderscheid. Hij zegt niet bestraffend tegen de weg: ‘Denk maar niet dat ik mijn zaad aan jou verspil’, of tegen de distels: ‘Ga eerst maar eens onkruid wieden, dan zullen we later nog wel eens zien of je het zaad waard bent.’ Hij strooit naar alle kanten zonder oordeel. En, al zou dat bij een gewone boer niet werken, als God dat doet, dan betekent dat dat er hoop is voor de grond.
God zaait in overvloed. Voor ons is het realistische midden: onze grond zo bewerken dat ze het zaad kan ontvangen, maar alleen het luisteren naar de gelijkenis kan ons omploegen. Als we gaan zien hoe ruim en wijds God zaait, als we het Woord horen dat op zoveel manieren ons leven raakt, als ons hart zijn Liefde gaat begrijpen, dan keren we ons om en kan Hij ons genezen zodat we vrucht gaan dragen op zijn manier: ruim en zonder te oordelen.
Er zijn vele zaden die God iedere dag in ons leven zaait:
Het is Gods liefde die me verwarmt in de zon
en Gods liefde die de kille regen stuurt.
Het is Gods liefde die me voedt in het brood dat ik eet
en God die mij voedt ook door honger en vasten.
Het is de liefde van God die de winterdagen zendt
als ik koud ben en ziek,
en de hete zomer wanneer ik zwoeg
en mijn kleren nat zijn van het zweet:
maar het is God die ademt over mij
met lichte winden vanaf de rivier
en met het briesje vanuit het woud.
Zijn liefde spreidt de schaduw van de esdoorn over mijn hoofd.
Het is Gods liefde die tot mij spreekt
in de vogels en in de stromen;
maar ook achter het rumoer van de stad
spreekt God tot mij in zijn oordelen,
en al deze dingen zijn zaden naar mij gestuurd vanuit Zijn wil.
Als deze zaden wortel zouden schieten in mijn vrijheid,
en als Zijn wil zou groeien uit de grond van mijn vrijheid,
dan zou ik de liefde worden die Hij is,
en mijn oogst zou zijn Zijn glorie en mijn vreugde.
En ik zou samen met duizenden en miljoenen andere vrijheden groeien
tot het goud van één groot veld God prijzend,
beladen met oogst, beladen met tarwe.[1]
Als het zaad van zijn Woord, gesproken in de Schrift, in de schepping, in de gebeurtenissen van elke dag, opgenomen wordt in de grond van mijn vrijheid; als zijn Wil ontkiemt in mijn leven, dan wordt de oogst Zijn glorie en mijn vreugde.
Moge onze gemeenschap een wuivend korenveld worden!
[1] Thomas Merton, A Book of Hours, p 80-81