13e zondag A, 2 juli
Een beker koud water geven aan iemand. Het is maar goed dat we dit evangelie in de zomer lezen. ’s Winters bij een gure wind als de regen of de hagel tegen de ruiten slaat, heeft een beker koud water een heel andere klank. Maar nu, en zeker na die warme dagen die we gehad hebben, voel je de hitte en de dorst. Een eenvoudig glas helder fris water als je stoffig en bezweet uit de brandende zon binnenkomt, is een weldaad om heel dankbaar voor te zijn.
Ik zou zeggen dat dorst voldoende reden is om iemand een glas water te geven. Maar Jezus noemt een andere reden: ‘Wie één van deze kleinen al was het maar een beker koud water geeft, omdat hij mijn leerling is, voorwaar Ik zeg u: Zijn loon zal hem zeker niet ontgaan.’ Moet de ander dan aan bepaalde voorwaarden voldoen, leerling van Jezus zijn, voordat we hem een glas water geven? Moet je een profeet zijn, of minstens een deugdzaam mens, voordat je opgenomen wordt? En waarom loon voor een eenvoudige daad van medemenselijkheid?
Bij nader inzien vind ik de reden ‘omdat hij mijn leerling is’ een heel mooie motivatie om iemand te helpen. Of liever, een heel goed uitgangspunt om iemand op de goede manier te helpen. Redenen om te helpen zijn er in overvloed:
- Allereerst de nood van de ander. Ze heeft iets nodig en je schiet te hulp zonder er verder bij na te denken.
- Maar het kan ook zijn dat ik uitga van mezelf en voor een ander doe wat ik zelf prettig zou vinden, zonder me af te vragen – of zonder aan haar te vragen – of ze dat inderdaad wel prettig vindt. Misschien wil ze helemaal niet dat ik haar iets uit handen neem.
- Ten derde kan helpen een manier zijn om iets van de ander te verkrijgen. Ik help jou, maar dan moet je wel dankbaar zijn of iets voor mij overhebben.
- Ten vierde kan er bij helpen ook iets van hoogmoed zitten. Ik kan dit beter dan jij, dus ik zal het wel voor je doen. Of: ik geef je advies, want ik weet het beter.
Waarschijnlijk zijn er nog wel andere motieven. Helpen omdat ik de ander sympathiek vind, is ook nog een mogelijkheid. Maar het grote onderscheid is helpen omwille van de ander of helpen omwille van mezelf. Natuurlijk denk ik dat ik help omwille van de ander. Mijn nevenmotieven komen meestal pas aan het licht op het moment dat de ander mijn hulp afwijst. Als ik verontwaardigd word, omdat ze mijn hulp niet wil, dan zat er iets van eigenbelang bij mijn helpen.
Iemand een glas water geven, omdat hij of zij een leerling van Jezus is. Dat is niet een voorwaarde stellen voor de hulp, maar de ander helpen om haar bestemming te bereiken. Het is erkennen wie de ander ten diepste is en je inzetten om haar te laten worden wie ze in Gods ogen is.
We zullen maar een simpel voorbeeld nemen. Als een zuster in de tuin gewerkt heeft en in de keuken komt, zou ik haar een glas water kunnen geven omdat ze dorst heeft, of omdat ik mijn dorst op haar projecteer, of omdat ik er nood aan heb een ‘dank je wel!’ te horen, of omdat ik moet bewijzen dat ik zo goed zie wat een ander nodig heeft. Dat zijn de vier motieven die we hebben opgesomd. Maar de reden die Jezus noemt – ‘omdat ze mijn leerling is’ – houdt in dat ik, door die kleine daad van een beker water, haar probeer te ondersteunen in haar roeping. De ene keer zal ze dat meer nodig hebben dan de andere keer, maar als dat de motivatie is om elkaar te helpen, dan vormen we werkelijk een gemeenschap. Dat gaat nog iets verder dan puur helpen uit medemenselijkheid. De ander opnemen, haar een glas water geven of eten voor haar koken of de stoel aanschuiven, omdat ze een leerling van Jezus is. Als ons handelen naar elkaar toe gekleurd wordt door die motivatie, dan betekent dat dat we verlangen dat de ander groeit in het leerling zijn. Dan laten we ons inschakelen in de levensweg van onze medezusters. En zo wordt die levensweg ook een beetje de onze. De wegen worden gemeenschappelijk en ook het loon wordt gemeenschappelijk. Ieder element behoort aan allen, en alles behoort aan ieder, zegt Aelred als hij het heeft over de verdeling van de deugden en uitlegt waarom niemand volmaakt is en alle deugden in zichzelf bezit.
We hebben elkaar nodig om tot onze bestemming te komen. En daarmee wordt die bestemming ook gemeenschappelijk. Mijn medezuster kan een profeet zijn, maar door voor haar het eten te koken, wordt haar profeet-zijn ook een beetje het mijne. Ieders eigen gaven kunnen maar tot uiting komen door de zorg van onze medezusters. En zo worden de gaven gemeenschappelijk en ontvangen wij Jezus door de gaven van de ander.
Wie u opneemt, neemt Mij op.
Mogen wij zo elkaar dragen.