Homilie bij de verrijzenisviering van zr. Relindis
Eén van de bekende eigenschappen van onze zr Relinde was haar vermogen om te laat te komen. Net een beetje te laat in de kerk, of als laatste aankomen als we een samenkomst hebben – ze deed de dingen meestal niet snel.
Maar nu, de afgelopen drie weken, is ze opeens verrassend snel gegaan. Op een ochtend kon ze haar linker arm en been niet goed bewegen. In het ziekenhuis bleek het een hersenbloeding te zijn. Als we nu terugkijken lijkt het alsof Relind haast had. De dokters moesten het niet rekken, zei ze, en ze ging op weg. Eten en drinken ging moeizamer, ze praatte minder en werd minder goed verstaanbaar, en ze sliep steeds meer. En zo is ze in vrede vertrokken naar de grote ontmoeting met haar Heer. Voor Hem had ze haast. Geen haast om te sterven, maar haast om voluit te leven met Hem.
Toen we maandagmorgen vroeg terugkwamen uit het ziekenhuis, nadat één van onze zusters haar met de verpleegkundige van de palliatieve dienst had verzorgd en gekleed, hoorden we de lezingen van die dag als een bevestiging en een antwoord op haar verlangen. We hebben voor deze viering dezelfde lezingen gekozen. Over een kind dat klaagt ‘Mijn hoofd, mijn hoofd!’ en sterft, maar weer leven mag. En over Lazarus die door Jezus tot leven wordt gewekt. Onze dood is niet definitief voor God. Jezus zegt tegen Marta: ‘Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft zal leven ook al is hij gestorven, en ieder die leeft in geloof aan Mij zal in eeuwigheid niet sterven.’
Het commentaar erbij die ochtend vroeg in de vigiliën leek wel speciaal voor Relinde en voor ons geschreven: Leven en dood hebben van God uit gezien een ander gezicht. Wie van God enkel uitstel van executie verwacht, verwacht van Hem te weinig. God wil een nieuwe kiem van zijn eigen leven in de mens leggen zodat de dood geen executie van het menselijk leven blijft, maar een ontgrenzing tot eeuwig leven wordt. Dat leven begint waar de mens door de Geest de grenzen van de zelfzucht reeds nu doorbreekt … en met Christus opstaat tot een leven op het ritme van Gods liefde.[1]
Uitbreken uit de grenzen van de zelfzucht en leven op het ritme van Gods liefde – dat is waar onze zr Relind met zoveel haast naar op weg was en wat al lang in de kiem in haar begonnen was. Ze was zich zelf goed bewust van haar grenzen en haar kleine kanten, en ze kon er met humor naar kijken en tegelijk hopen dat ze verder kon komen, zoals ze ook anderen aanvaardde met hun tekortkomingen.
Het ritme van Gods liefde klonk al in haar leven door. We kunnen het herkennen in haar vermogen tot luisteren en meeleven. Ze luisterde intens naar ieders verhaal, naar de vreugden en vooral naar de moeilijkheden die zoveel mensen bij haar kwamen neerleggen. Wat ze hoorde bewaarde ze in haar hart. Ze kon bemoedigen en troosten, meedragen in gebed, en raad geven als het nodig was in ontmoetingen, telefoongesprekken en in brieven. Niemand schreef zoveel brieven en kaarten als Relinde. Haar kerstcorrespondentie was een monnikenwerk. Alleen maar ‘Prettige kerstdagen’ was natuurlijk niet genoeg. Voor de kinderen en kleinkinderen van haar zus Gerardine en van haar broer Luc dacht ze ieder jaar na hoe ze iets van de betekenis van Christus’ geboorte kon doorgeven op haar kerstkaart.
Het ritme van Gods liefde was ook te voelen in haar opkomen voor degenen die buiten de boot dreigen te vallen en voor wie onrechtvaardig behandeld worden. Ze was heftig verontwaardigd als ze vermoedde dat er geen recht werd gedaan aan wie zwak stond en ze koos direct partij voor de zwakste. Die aandacht voor de zwakken beperkte zich niet tot mensen. Als een plant al zijn bladeren liet vallen en op de composthoop werd gegooid, haalde Relindis hem weer op en zette hem opnieuw in een pot om hem tot leven te wekken.
Er is nog iets waarin ze al iets van Gods liefde voor mensen uitstraalde. Het verleden leek voor haar even aanwezig te zijn als het heden. ‘God is geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem zijn allen levend.’ (Luc 20:38) Als we les kregen over de cisterciënzer geschiedenis, dan kon Relind vertellen over de gebeurtenissen in de twaalfde eeuw alsof ze zelf had meegemaakt. En als we bij de koffie spraken over iets van jaren geleden, dan wist Relind precies de datum of de namen of welk weer het was die dag. Het stond haar meteen voor de geest alsof het vandaag was.
Nu kunnen haar luisteren en meeleven, haar zorg voor de zwakken tot volle ontplooiing komen in een eeuwig nu. Eens heeft ze de sprong gewaagd naar een leven voor God in abdij Nazareth, waarna ze één van onze stichteressen is geworden. Ze heeft met Jezus geleefd en voor Hem, maar zonder Hem te zien. Nu heeft ze de sprong naar de overkant gemaakt, waar ze mag zien van aangezicht tot aangezicht, en met Hem mag liefhebben ten volle. Ze is ons enkele stappen voor.
[1] Hans Tercic, Reik ons uw hand, 2002, p.128